CRUX FELIX DOOR HENK DE BEIJER Opdracht: aan de onbekende God. BOEK EEN et lux in tenebris lucet.... (Johannes | 1:5) De grote, zwarte metalen bol hing ogenschijnlijk roerloos tussen de myriaden sterren. In werkelijkheid suisde hij voort met uitsluitend astronomisch determineerbare snelheid, langs een oneindige gekromde lijn voorwaarts en achterwaarts bewegend in de tijd, alle wetten van gravitatie, plaats en tijd schijnbaar tartend. De groene ogen van Mon Urla priemden zich als gehypnotiseerd op het minuscule donkere stipje in de duizendvoudig vergrootte projectie van het planetenstelsel. Hij zag niets anders meer. Het duurde een volle minuut voor hij weer met zijn ogen knipperde. Als hij het niet had verfoeid als een zwakheid, had hij de opwinding die in zijn onderbewuste woedde laten doorbreken. Zijn geest was er echter van jongsaf op getraind alle emoties uit zijn bewustzijn te bannen, al vergde dat, op een moment als dit, een schier bovenmenselijke inspanning. "Ik heb mij niet vergist." constateerde hij hardop en geforceerd nuchter starend naar het donkere stipje. Van één ouderdoms zwakheid was Hij zich niet meer bewust: de gewoonte om hardop tegen zichzelf te praten. "De derde bestaat nog." zijn stem klonk schor en hij sprak de woorden langzaam en met hiaten uit, zonder te beseffen dat hij daarmee zijn opwinding toch vrij baan gaf. " Tussen de banen van de vierde en de grote vijfde is een gapende afstand, waar er nog een geweest kan zijn." De schorheid van zijn stem weerspiegelde het ritueel van een eenzame oude man, die niemand had met wie hij op voet van gelijkheid kon communiceren, want zijns gelijke bestond niet, in het hele universum niet en zeker niet aan boord van dit reusachtige interstellaire ruimteschip. Hij ving de hele projectie weer in zijn blik. Het was alsof de gebolde buitenwand van het schip voor hem niet bestond, zodat hij als het ware naar buiten keek, naar het planetenstelsel dat door de telescoop werd geprojecteerd. Het licht van de centrale ster was in het beeld afgedekt, zodat de vage planeetpunten zichtbaar konden worden. Hij bewoog zijn starende blik naar de spektroskoop, die hij op het derde planeetstipje instelde. Zijn lippen waren opengesperd, met daarachter de snijtanden, die hij allemaal nog had, stijf op elkaar geperst. De twee buitenste boven snijtanden staken iets naar voren, wat hem een vampierachtige aanblik gaf. De spectraalanalyse was nog uiterst schaars, maar een van de lijnen kon niet worden misverstaan. "Zuurstof..." mompelde hij en keek, het opwellende gevoel van nieuwsgierigheid onderdrukkend, op het schuin opstaande computerblad naast de spectroscoop, om de analyse te zien. "Minstens twintig percent zuurstof!" Als zijn verstarde geest zich niet willens en wetens verzette tegen al wat hem als zwakheid voorkwam, had zijn trots de overhand gekregen. Zijn gelijk was altijd al onaantastbaar geweest en werd hiermee opnieuw onomstotelijk bewezen. Met een robotachtige beweging naar een sensor relais schakelde hij het electronische telescoopbeeld uit en riep, in dezelfde houterige beweging dat van de commando cabine op. Daar stonden drie stoelen voor de besturingspanelen, waarvan er twee overbodig waren, want hij, Mon Urla, zou straks de middelste bezetten, alleen, terwijl zijn vier en twintig pupillen in de vier en twintig stoelen erachter zouden plaatsnemen om in aanbidding toe te zien, hoe hij het machtige, kolossale ruimteschip op die verre planeet aan de grond zette. De ontwerpers van de reusachtige metalen bol hadden, in strijd met zijn uitdrukkelijke opdracht, de besturing ingericht voor drie piloten en als het niet te tijdrovend was geweest om dat te wijzigen zou hij ze verplicht hebben het te doen. Het enige wat hij niet had kunnen nalaten was de ontwerpers verbannen naar Haidous, wegens insubordinatie. "Nog slechts drie honderd dagen." zei hij hardop, kijkend naar de traject coördinaten die op het paneel voor de hoofdstuurstoel geprojecteerd werden. De lange reis van jaren was bijna ten einde en zijn supreme levensdoel zou spoedig verwezenlijkt worden. Hij schakelde ook dit beeld uit, stond op en dwong zich zijn rug te rechten. Met narcistisch genoegen keek hij naar de weerspiegeling van zijn statige gestalte in de glinsterende metalen wand van zijn privé observatorium, volgepakt met hyper-moderne astronavigatie instrumenten. Het was geen wonder dat zijn vier en twintig pupillen hem vereerden, tot in het diepst van hun wezen, want zijn goddelijke figuur móést wel verering afdwingen. Hij streek met zijn rechterhand door zijn dunne grijze haren en dwong zich met vaste tred het observatorium uit te lopen. Zijn pupillen, de vierentwintig door hem tot wetenschappelijke genieën gekneede jonge mannen en vrouwen, zaten al vol spanning in de instructie kabine op hem te wachten, gulzig om zijn woorden in zich op te nemen, zoals iedere dag, of wat voor dag doorging in een bijna absoluut lege ruimte, zonder dag en nacht, zonder boven of onder, zonder vóór of achter. Als één man zouden ze opstaan als hij, Mon Urla, de man die hen gemaakt had tot wat zij waren, binnenkwam. Ze koesterden een grenzeloze bewondering voor hem, stuk voor stuk, de twintig jonge vrouwen en vier jonge mannen die hij hoogst persoonlijk had uitverkoren om zijn supreme levensdoel te verwezenlijken. Op de kleine overloop tussen het observatorium en zijn privé verblijven, opende hij de deur van de lift die hem naar het lager gelegen verblijfsdek van zijn pupillen moest brengen, waar zich de instruktie-cabine en de slaap-, woon- en werkcabines van de jonge mannen en vrouwen bevonden. Op het laatste moment echter, bedacht hij zich en liep eerst naar zijn luxueuse badkamer, waar hij een slangetje met een sproeikopje uit de wand trok om een nevelig vocht over zijn haren te spuiten. Vervolgens deed hij hetzelfde met een andere sproeikop, ditmaal over zijn gezicht en keek in de spiegels. Zijn grijze haren waren weer glanzend donker en zijn gerimpelde gezicht was weer puntgaaf, als van een jongeman. Niettemin trok er een grimas van weerzin om zijn mondhoeken en ogen, en met verwoede, houterige bewegingen begon hij door zijn haren te kammen, om de kalende plekken met het sterk verdunde haar te bedekken. Hij walgde van zijn toenemende kaalheid, evenals van het feit dat zijn wangen waren ingevallen, wat hij niet kon camoufleren. Er was niets aan boord, dat zijn toenemende kaalheid kon stoppen en zijn wangen weer kon bollen. De agro-biochemische groep van zijn pupillen zou wellicht in staat zijn iets te synthetiseren tegen kaalheid, terwijl de psycho-medische jonge vrouwen zeker in staat waren zijn gezicht met plastische micro-chirurgie te verjongen, maar hij weigerde pertinent die mogelijkheden aan te grijpen, omdat hij zich daarmee tegenover zijn pupillen zou vernederen. Enkele sporadische keren had hij zich door twee van de vrouwelijke medici laten onderzoeken, maar het laten verwijderen van enkele rottende kiezen had hij door het mannelijke lid van de psycho-medische groep, Tar Nilo, laten doen, wat hem een onvoorstelbare zelfoverwinning had gekost. Na bijna vijf minuten lang welhaast haar voor haar verschoven te hebben, liep hij terug naar de lift en zag er zeer bewust op toe, dat Zijn gang , ondanks zijn leeftijd, nog veerkrachtig leek en zijn gestalte kaarsrecht. Leeftijd en ouderdom waren immers twee totaal verschillende zaken, zeker voor iemand als hij, die zich onsterfelijk wist en onoverwinnelijk. De lift bracht hem snel omlaag en hij stapte eruit en daalde de korte trap af naar het bordes van het trappenhuis. Alleen hij kon, in geval van nood, de deuren naar de smalle, vrij steile trappen vanuit zijn eigen vertrek openen. Zijn vierentwintig pupillen wisten niet eens dat dit trappenhuis bestond. Evenmin waren ze ooit op het commando dek geweest, nog in de pendelhangar op het bovenste dek van het ruimtetuig. Alleen de jongeman, Sal Kinir, van de technische ingenieursgroep, had hij éénmaal naar zijn privé afdeling gehaald om een reparatie in de lift uit te voeren en het luchtverversingssysteem in zijn privé woon en werkvertrek een service te geven, hem in de waan latend dat hij het zelf evengoed had gekund, maar er geen tijd voor had. Zijn gestalte weerspiegelde ook hier op het bordes in de glanzende metalen deuren en wanden en hij keek er met een zekere wellust naar. De ontwerpers hadden wanden, vloeren en plafonds verschillende kleuren willen geven, maar hij had ze dat uitdrukkelijk verboden. "Functionaliteit is het enige wat van belang is." had hij verklaard. Zijn eigen verblijf had hij wel laten voorzien van tapijt en aangename kleuren en gerieflijk meubilair, maar dat was omdat hij niet meer gehard hoefde te worden, iets wat voor zijn pupillen wel van levensbelang was. Hij was gekleed in een hagelwitte lange tunica, de enige aan boord die dat kledingstuk droeg, vervaardigd van een haast onslijtbare kunststof. Het deed hem langer en statiger lijken dan hij was. Zijn gezicht drukte geen enkele emotie uit; het stond strak en onverbiddelijk, met de ogen diep in de kassen onder zijn borstelige grijze wenkbrauwen, die hij vergeten was ook donker te maken, maar dat zag hij niet in de onvoldoende spiegelende wanden. Hij klemde de tanden vastberaden op elkaar, nu met de lippen er overheen ook dichtgeperst. Hij wist, dat dichtgeperste lippen zijn wangen weer iets deden bollen. Hij drukte op het deur relais dat uitsluitend reageerde op zijn vingerafdruk en de vier jonge mannen en twintig jonge vrouwen stonden als één man op in hun lessenaars, vooraan de mannen, achter hen vier groepjes van vijf jonge vrouwen, stuk voor stuk kerngezonde, atletische figuren, met ondoorgrondelijke gezichten recht voor zich uit naar hem starend, de armen langs hun lichamen hangend, staande tussen hun eenvoudige kunststof stoelen en de tafeltjes met schuinstaand computerterminal bladen. Zij waren allemaal gekleed in dezelfde strakzittende, uiterst rekbare en onverslijtbare pakjes, die hun benen en armen geheel vrij lieten en niets van hun lichaamsvormen verborgen. Gedurende veertien Urda jaar had hij , Mon Urla, hen getraind, gedrild en geconditioneerd, met harde hand, om hen in staat te stellen een nieuwe wereld op te bouwen, zelfs onder extreem leven vijandige omstandigheden. Met geforceerd energieke passen liep hij naar het katheder voor in de langwerpige kabine en ging erachter zitten op de hoge bank, waardoor hij letterlijk op hen neerkeek. "Ga zitten." kommandeerde hij zonder te groeten. Zoals altijd, gaf hij zijn stem een autoritaire klank. Als één man gingen zij zitten, kruisten hun armen en keken strak in zijn richting. Op hun gezichten was niets te lezen, maar hij wist dat ze vervuld waren van verering voor hem en vol verlangen wachtten op zijn nieuwe instructies. Hij keek vluchtig naar het computerblad op zijn katheder en constateerde tevreden dat geen van hen nog iets had genoteerd. "Vandaag, "begon hij, op monotone en dwingend klinkende toon met zijn ietwat te hoge stem voor een oude man, "ga ik jullie verwittigen van het doel van onze reis." Hij keek hen één voor één strak aan, maar geen van hen knipperde ook maar met de ogen. Dat deed hem goed. Zijn plechtstatige taalgebruik accentueerde zijn afstandelijkheid, waardoor zij volledig aan hem onderworpen waren. Vanaf het moment dat ze door leidsters van het opvoedingsgesticht als kleine kinderen aan boord waren gebracht, had hij ze, met strenge straffen opgevoed tot wat ze nu waren. Zijn blik gleed onweerstaanbaar naar Loni Niwu, de kleinste van de vrouwen, met haar bijna gitzwarte krullende haren en donkere ogen in het lichtbruine gezicht. Er bewoog zelfs geen wimper aan haar oogleden en haar lippen waren bewegingloos op elkaar gedrukt. In zijn binnenste welde voor de zoveelste maal een gevoel van wellust op en hij moest zich bewust inspannen om het niet te tonen. Zij was de moeilijkste geweest om eronder te krijgen, vooral aan het begin van haar puberteit. Maar het was hem gelukt, al had hij soms zijn zelfbeheersing met haar verloren, want ze had een onwrikbare eigen wil en was bovendien een stukje vrouwelijke schoonheid, dat zijn weerga niet kende en zij had hem meerdere malen diep gekrenkt, door zich als een wild dier tegen zijn avances te verzetten en daarmee hem, Mon Urla, de machtigste man van Urda, diep vernederde met die woeste afwijzing. Zijn wraak zou nu over haar neerdalen. "Ongeveer vijftien jaar geleden zijn jullie door mij uitverkoren om deze ruimtereis te ondernemen." vervolgde hij zakelijk. "Er heeft toen op Urda een wereldwijd onderzoek plaats gehad om jullie te selekteren. De criteria waren zeer zwaar. Zowel genetisch als fysiek, psychisch en qua intelligentie moesten jullie aan de hoogste eisen voldoen. Uit dat onderzoek kwamen jullie naar voren als verreweg de beste specimena van ons volk en jullie zijn toen, in afwachting van de bouw van dit ruimteschip, opgevoed in een door mij daartoe opgericht opvoedingsgesticht. Waarom?" Hij zweeg, als om hen in de gelegenheid te stellen een antwoord te geven, maar dat zouden ze niet wagen, want ze wisten dat hij alle enig juiste antwoorden had. Zelfs Loni Niwu wist dat nu al een aantal jaren. Hij betrapte zich erop dat hij intens genoot van zijn macht over hen. En waarom zou hij niet? Macht was immers van kindsbeen af zijn levensdoel geweest, absolute macht zelfs. Er bestond niets belangrijkers voor een mens die groot wilde zijn. Daarmee alleen kon een mens zijn levensdoel verwezenlijken; alle andere waarden, voor zover die bestonden, waren daaraan ondergeschikt. "Jullie kennen de geschiedenis." vervolgde hij monotoon, met scherp afgebeten woorden. "Onze voorouders zijn enkele duizenden jaren geleden - of het drie of vierduizend jaar geleden is of meer, is nooit met zekerheid vastgesteld - gevlucht van de planeet Geiyous van de ster Hilyous. De derde planeet van het stelsel. Zij vormden op die planeet een kleine, hoogontwikkelde gemeenschap, levend in een eilandenrijk vermoedelijk genaamd Atelanous. Hun rijk bevond zich in een wereld die voor de rest eeuwenlang op hen achter lag. Hun geleerden ontdekten, zoals de overlevering verhaalt, de relatie tussen massa en energie, tussen massa en gravitatie en tussen ruimte en tijd. Daardoor waren ze in staat gewichtloze schepen te bouwen, waarmee ze hun planeet konden verlaten en in verhoudingsgewijs korte tijd grote afstanden konden afleggen." Hij rechtte zijn rug, omdat hij merkte dat hij zich ongewild iets voorover had gebogen, iets wat hij in zichzelf grondig verfoeide, als het gebeurde ten overstaan van zijn pupillen. "Kort nadat zij die techniek hadden ontwikkeld," vervolgde hij droog, "ontdekten zij dat hun planeet binnen afzienbare tijd uiteen zou spatten. Dat zou het einde van de soort hebben betekend. Daarom bouwden zij in ijltempo zeer grote schepen, om een andere leefbare wereld te zoeken. De overlevering spreekt over honderd schepen elk met duizend mensen aan boord. Zoals jullie bekend is, maakten zij een barre reis naar het planetenstelsel van de ster Byodrous, op veertig lichtjaren van hun planeet van oorsprong verwijderd, dat wil zeggen, ongeveer acht en twintig lichtjaar in Urda-jaren, aangezien hun planeet Geiyous, volgens de overlevering, een omlooptijd had van ongeveer 365 dagen, terwijl Urda een omloop voltooit in afgerond 522 dagen. Hun reis duurde vijfenzeventig jaar in relatieve tijd gemeten, en als dat Geiyous jaren waren, zoals sommige geschiedkundigen aannemen, dan kwam dat overeen met ruim 52 Urdajaren, maar als het Urdajaren waren, zoals anderen volhouden, dan duurde hun reis meer dan honderd Geiyoos jaren. Dit laatste lijkt mij het meest waarschijnlijk, gezien het feit dat degenen die Geiyous verlieten, nooit hun bestemming bereikten. Het waren hun kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen die uiteindelijk voet zetten op Urda, zoals zij de vierde planeet noemden van de ster Byodrous." Hij onderbrak zijn monotone monoloog even om welhaast geluidloos zijn keel te schrapen en zijn rug weer te rechten, die andermaal, tot woede van hemzelf, naar voren gebogen was. "Bovendien vertelt de overlevering," vervolgde hij trachtend zijn stem wat krachtiger te laten klinken, "want er is weinig of geen geschreven geschiedenis ontdekt over die periode, dat slechts twintig van de honderd ruimteschepen op Urda zijn geland. Sommige historici hebben de suggestie gelanceerd, dat vele van de andere schepen andere planetenstelsels hebben gevonden, omdat zij het onwaarschijnlijk achten dat Byodrous de dichtstbijzijnde ster bij Hilyous zou zijn die een planetenstelsel heeft." Zijn stem was toch weer zachter geworden, merkte hij zelf geërgerd en besloot erop toe te zien met krachtiger stemgeluid te spreken. Hij weigerde te erkennen dat hij oud werd en zijn pupillen mochten vooral niet die indruk krijgen. "De kleine groep overlevenden werd niet slechts geconfronteerd met de noodzaak zich zeer zware inspanningen te getroosten om op de nieuwe planeet een nieuw bestaan op te bouwen en hun nieuwe wereld leefbaar te maken, maar ook met voor hen onbekende ziektekiemen, waartegen zij niet resistent waren, zodat hun groep nog verder gedecimeerd werd. Daardoor ging een groot deel van hun kennis verloren, die pas, geleidelijk aan, over een periode van enkele duizenden jaren, opnieuw ontdekt en ontwikkeld werd." Hij wist dat ze die feiten allemaal al lang kenden, want hij had ze hun bij herhaling ingeprent, telkens met nieuwe details aangevuld, maar hij weigerde zich bewust te worden dat zijn herhalingen te maken hadden met zijn verouderingsproces. "Welnu, achttien Urda jaren geleden konstateerden enkele astronomen dat Byodrous binnen afzienbare tijd tot een nova uiteen zal spatten en daarbij het hele planetenstelsel zal vernietigen. Ten tweede male dreigde de soort ten onder te gaan in een kosmische ramp." Hij zweeg weer, hun ogen aftastend naar een mogelijke reactie, die niet kwam, ondanks dat dit een nieuw gegeven voor hen was. Het vervulde hem met trots, dat hij erin geslaagd was hen tot keiharde, emotieloze persoonlijkheden te kneden, die daardoor in een nieuwe, wellicht uiterst vijandige wereld de grootst mogelijke kans hadden te overleven. "Ik, Mon Urla, alleenheerser van Urda," vervolgde hij, zijn stem wat extra volume gevend, " heb toen het besluit genomen dit te voorkomen. Ik heb degenen die weet hadden van de aanstaande ramp verbannen naar Haidous, waarheen ik gedurende mijn gehele bewind alle onvolwaardigen van Urda verbannen heb, misdadigers, krankzinnigen, flikkers, hoeren en invaliden." Hij hoefde hen niet meer uit te leggen wat Haidous was. Ze wisten uit hun opleiding, dat die vijfde planeet van het stelsel van Byodrous een barre wereld was die, hoewel bewoonbaar, door haar hoge zwaartekracht en lage temperaturen een hel was voor de bewoners. "Ik liet het ruimteschip bouwen waarin wij ons thans bevinden. Ik heb nooit geloofd dat het planetenstelsel van onze herkomst, dat volgens de overlevering acht of negen planeten telde, slechts één bewoonbare planeet zou hebben. Ons eigen planetenstelsel heeft er slechts zes, waarvan er twee bewoonbaar zijn, al zijn de kondities op Haidous niet zodanig, dat wij daar grote kolonies konden vestigen. Echter, Hilyous is, zo konkludeerde ik, de ster waar in ieder geval één planeet heeft bestaan waarop het menselijk leven zich heeft ontwikkeld. Daarom koos ik ervoor onze reis daarheen te ondernemen, in de overtuiging dat minstens op één der andere acht of negen planeten ook leefbare kondities moeten bestaan." Andermaal zweeg hij om zijn rug te rechten en geluidloos zijn keel te schrapen, zichzelf verwensend omdat hij zijn ouderdoms zwakheid toonde. Hij vervolgde, met een lichte stemverheffing, die hij ook meteen verfoeide en weer terugbracht naar zijn gebruikelijke, zakelijke monotonie: "Ik heb nu ontdekt, dat de derde planeet van Hilyous nog bestaat. Dus, of onze voorouders hebben zich vergist, en ze kwamen niet van de derde, maar van een vijfde planeet, die wellicht heeft bestaan, getuige de grote afstand tussen de banen van de vierde en de vijfde, of, de derde, Geiyous, is niet vergaan. Een vluchtige spectraalanalyse toont aan dat op de derde planeet minstens twintig percent zuurstof aanwezig is in de dampkring en dat is precies voldoende voor menselijk leven, afhankelijk, uiteraard, van de overige bestanddelen en omstandigheden." De vierentwintig jonge mannen en vrouwen toonden geen enkele reactie. Ze staarden strak naar hem, om, wist hij, zijn voordracht als levenselixir in zich op te nemen. Hij boorde zijn priemende ogen in hun uitdrukkingsloze gezichten, ervan overtuigd dat hij de bewustzijnsgolven erachter kon waarnemen, peilen en interpreteren. Hij vervolgde: "In plaats van met een grote groep elders de soort opnieuw tot ontplooiing te brengen, zoals onze voorouders deden, heb ik besloten dit met een kleine groep geselekteerde specimina van de soort te verwezenlijken. Die specimena zijn jullie." Er kwam geen zichtbare reactie, maar onder hun schedels woelden hun hersenen, wist hij. "Over ongeveer drie honderd dagen zullen wij het planetenstelsel van Hilyous bereiken, het stelsel van onze bakermat. Het zal jullie taak zijn, om daar de soort opnieuw op te bouwen. Dat is het sacrale doel van onze reis, mijn supreme levensdoel." Tot zijn eigen ergernis, verried hij zijn emoties door een plotselinge, onweerstaanbare heesheid in zijn stem. Hij herstelde zich echter en vervolgde, in zijn gebruikelijke, vlakke spreektrant: "Om de kansen daartoe zo groot mogelijk te maken heb ik, alleenheerser van Urda, gekozen voor slechts vier mannelijke exemplaren van onze soort en twintig vrouwelijke, vijf voor elk der mannelijke." Zijn ogen zochten in de hunne naar opwinding, maar als die er al was, verrieden zij ze niet. Dat deed hem goed. Ze toonden dat ze waren wat hij van ze had gemaakt: absoluut onderdanig aan zijn bevelen. Iedere dag controleerde hij ze zonder dat zij het wisten, via zijn systeem van microcamera's in alle compartimenten van het reusachtige ruimteschip. Al jaren gedroegen zij zich volgens vaste patronen: Als ze gingen slapen, elke groep op zijn eigen vaste tijd, ontkleedden ze zich, namen snel een bad en gingen naar bed, zonder veel woorden met elkaar te wisselen. Als ze opstonden, begaf het groepje zich, inclusief het mannelijk lid, zoals hij hen dat van kindsbeen af had ingedrild, ongekleed naar de cabine voor lichamelijke oefeningen en gaven zij zich welhaast ritueel over aan een vast patroon van lichaamsoefeningen en behendigheidstraining. Hij kon trots zijn en was dat ook, tot in het diepst van zijn wezen. Hij kon ook trots zijn, omdat hij hen eveneens stuk voor stuk gevormd had tot wetenschappelijke genieën, in vier groepen verdeeld, van elk zes, vijf vrouwelijke en één mannelijke en elk van hen gespecialiseerd binnen het eigen vakgebied. Uiteraard had hij hen niet zelf alle gedetailleerde kennis kunnen aanleren. Maar dat wisten zij niet. Voor hen kwam alle instructie van hem. In werkelijkheid waren het uitgebreide opleidingsprogramma's opgeslagen in de boordcomputers. Hij had ze in de waan gebracht dat al die pakketten van hem afkomstig waren. Omdat ze allemaal hoogbegaafd waren hadden ze met die studie al op heel jonge leeftijd snelle vorderingen gemaakt. Ze zaten voor hem in vier rijen, rechts de jongeman Sal Kinir met achter hem Loni Niwu en haar groepje, alle zes in blauwe pakjes gestoken. Zij waren de ingenieurs, volledig geschoold in de wis- en natuurkunde en in alles wat met techniek en electronica te maken had. Daarnaast zat de medische groep, in rode pakjes, vooraan het mannelijke lid Tar Nilo en achter hem Mila Atelu met haar vrouwelijke groepsgenoten, alle zes algemeen medicus en elk gespecialiseerd in een deelstudie. Naast hen zaten de agro-biochemische ingenieurs, in hun groene pakjes, vooraan Fos Amin en achter hem Gwarnia Frasu met haar vrouwelijke collega's, die op een nieuwe wereld volledig in staat zouden zijn om de voedselvoorziening op grote schaal te ontwikkelen. En geheel links voor hem zaten tenslotte de in het zwart geklede natuurkundigen, astronomen, astrofysici, astronavigatoren en geologen, vooraan Nog Arli en achter hem Weni Libu met haar groep. Hun specialisaties overlapten elkaar in veel opzichten en op Urda zouden ze stuk voor stuk met kop en schouders hebben uitgestoken boven hun collega wetenschappers. "Als we, over ongeveer drie honderd dagen, de nieuwe wereld hebben bereikt," vervolgde hij opzettelijk nadrukkelijker sprekend, "zullen jullie daar achterblijven en ik, Mon Urla, zal alleen terugkeren, naar Urda, om ons volk, als het dan nog bestaat, ervan te verwittigen dat ik, Mon Urla, erin geslaagd ben, het voortbestaan van de soort te verzekeren." Hij kon niet voorkomen dat zijn stem lichtelijk trilde bij de roem die hij zichzelf toezwaaide. "En niet slechts van de soort alleen. Ook van de kennis van onze soort, want achter blijven met jullie, alle grote computers die er aan boord zijn, en waarin alle lektuur is opgeslagen die in de wetenschappelijke bibliotheken van Urda beschikbaar was. Eveneens blijft achter een diepgevroren voorraad van rond tienduizend menselijke embryo's in vitro gekweekt uit de beste specimena van ons volk, die jullie, geleidelijk aan, in jullie vrouwelijke nazaten zullen doen opgroeien tot volwaardige mensenkinderen." Ze bewonderden hem mateloos, konstateerde hij bijna met zinnelijke wellust. Nee, zij aanbaden hem, als een opperwezen! Hij, Mon Urla, die hun maker was, zo niet hun schepper. Hun strakke gezichten bewezen het en die wetenschap zou hem gaande houden, zolang als nodig was om de gehele wereld van Urda aan zijn voeten te zien in mateloze verering. "Ik heb aanvankelijk overwogen jullie te verplichten kunstmatige inseminatie en in vitro fertilisatie toe te passen." vervolgde hij op nuchterder toon. "Maar de waarschijnlijkheid vereist dat jullie, na aankomst, alle inspanning richten op het overleven en het onderwerpen van het natuurlijk milieu. Onder dergelijke omstandigheden zal er geen tijd zijn voor andere dan praktische inspanningen. Vandaar dat ik jullie verplicht je, gedurende die eerste periode, te onderwerpen aan de natuurlijke procreatie methode." Hoewel hij geen reactie verwachtte, keek hij toch nieuwsgierig naar hun gezichten. Daar was echter niets op te lezen dan alleen de mateloze bewondering voor hem, Mon Urla. "Omdat het nog slechts ongeveer driehonderd dagen duurt voor de reis ten einde is," vervolgde hij op dezelfde emotieloze toon, zonder dat ook maar één van zijn vierentwintig pupillen knipperde met de ogen, "verplicht ik jullie, met tussenpozen van telkens vijf dagen, een begin te maken met de natuurlijke procreatie. De eerste groep die aan de beurt is is de technische. Voor hen gaat na deze instruktie de slaap periode in. Na afloop daarvan zal de leidster, Loni Niwu zich vervoegen in het vertrek van Sal Kinir om als eerste de conceptie te verrichten. Over vijf dagen zal ik bepalen wie de tweeden zullen zijn." Geen van de vier jonge mannen en twintig jonge vrouwen reageerde. Al die tijd was, zoals altijd, uitsluitend hij aan het woord geweest. Als hij, zo direct, het lokaal had verlaten, zouden zij, in vier groepjes, zelfs zonder ook maar één woord met elkaar te wisselen, elk huns weegs gaan. Hij stond op en zei: "Jullie kunnen gaan." Ze gingen niet. Ze zouden het niet wagen te gaan, voor hij het lokaal had verlaten. Ze stonden als één man op en bleven roerloos achter hun lessenaars staan, lieten hun armen langs hun lichamen afhangen, terwijl hij van zijn katheder afstapte en zonder ook nog maar één woord te zeggen, het vertrek verliet en verdween, door de enige, speciaal vergrendelde deur die toegang gaf tot zijn privé verblijven. Hij spoedde zich haastig naar boven, omdat hij een zekere mate van nieuwsgierigheid niet kon onderdrukken om te zien of er wellicht toch een reactie zou zijn op zijn woorden, hoewel hij dat niet verwachtte. De lift schoot omhoog en boven aangekomen opende de deur zich automatisch. Hij snelde zijn woonvertrek in naar de monitor installatie en drukte de apparatuur aan op het slaapvertrek van de groep vrouwen van Loni Niwu. Hij was net op tijd. Met een lichte flikkering werd het holografische beeld in de ruimte voor hem geprojekteerd, op het moment dat de deur van de slaapkabine van de vijf vrouwelijke ingenieurs openschoof en alle vijf atletische figuren binnen marcheerden, als laatste Loni Niwu zelf. Hij ergerde zich even aan die lichte flikkering, die de laatste jaren steeds optrad als hij op bepaalde vertrekken inschakelde. Eigenlijk moest hij de jongeman Kinir maar weer eens boven halen, om het probleem na te kijken, maar van de andere kant was het niet zo storend dat hij ten overstaan van een van zijn pupillen moest toegeven dat hij iets zelf niet kon verhelpen. De vijf jonge vrouwen zeiden niets. Zijn ogen flitsten van de één naar de ander, terwijl ze zich vlak voor hem, zonder enige schroom ontdeden van hun pakjes en zich naar hun badcellen begaven, als laatste Loni Niwu. Hij bekeek haar met extra belangstelling. Hij voelde hoe het bloed sneller door zijn aderen stroomde bij de aanblik van haar sierlijke naakte figuur. Het kostte hem, ondanks zijn leeftijd, heel wat moeite om de opkomende passie in zich te onderdrukken, want diep in zijn binnenste had hij een zwak voor dit fraaie exemplaar. Zij had een superieur stel hersenen, wist hij, èn... een oersterke, schier onbuigbare wil. Daarom had hij, opzettelijk, haar als eerste uitgekozen voor zijn procreatie opdracht, die hij in wezen het liefst zelf had uitgevoerd. Ook zij ging haar badcel in, om er kort daarna weer uit te komen, in haar kooi te kruipen en het dekbed over zich heen te trekken. Hij kon tevreden zijn. Er was, ook in hun slaapvertrek, geen reactie. Hij schakelde het beeld uit om over te gaan op andere afdelingen. * * * * * * De donkere ogen van Loni Niwu spoten vuur, maar dat zag niemand. Ze keken recht tegen de brede rug van Sal Kinir aan, die voor haar door de saaie, smalle metalen gang marcheerde, op weg naar hun slaapvertrekken. Dat was hun dagelijkse ritueel. Nadat Mon Urla door zijn deur was verdwenen, stapten de vier groepen jonge mannen en jonge vrouwen tussen hun lessenaars uit en marcheerden in het gelid elk huns weegs, zonder ook maar een woord met elkaar te wisselen. Achter Loni Niwu liepen haar vier groeps------ en kabine genoten. Sal Kinir was lang en slungelachtig en zij de kleinste van de groep, de kleinste zelfs van allemaal aan boord, maar het strakke masker van haar gezicht, zou voor een neutrale buitenstaander pure arrogantie hebben uitgestraald. Er was met geen mogelijkheid aan ook maar één van hen te zien wat er in hun hoofden omging. Ze waren alle zes exact hetzelfde gekleed, in hun nauwsluitende blauwe pakjes, die al sinds hun kinderjaren hun enige kledingstuk vormde. Zes paar gespierde bruine benen bewogen zich volkomen in het gelid door de smalle gang, de voeten gestoken in simpele sandalen, de eveneens geheel blote bruine armen licht zwaaiend, alsof het op kommando gebeurde. Loni Niwu was er zich heel wel van bewust dat ze knap was, dat haar lichaamsvormen in vrijwel alle proporties perfekt waren, maar dat had haar nooit eerder ook maar één biet geïnteresseerd, tot nu, ineens, in diepe afkeer. Het gezicht van Sal Kinir kon ze niet zien, maar ze wist dat het ook geen enkele emotie verried. Bij de deur van zijn privé cabine gekomen, stapte hij opzij om zijn vrouwelijke collega's te laten passeren, zonder dat ze zijn gezicht konden zien. De deur van zijn cabine schoof open maar geen van de jonge vrouwen nam ook maar de moeite om naar binnen te kijken. De 'mannelijke specimena', dacht Lonie Niwu sarcastisch, hadden het voorrecht elk over een eigen hut te te beschikken en nu was eindelijk duidelijk waarom. Bij hun eigen gemeenschapskabine aangekomen, drukte ze het relais van de deur in en liet, zoals iedere dag, al vele jaren lang, haar kabine genoten langs zich heen naar binnen marcheren, als de leidster die inspecteerde of ze er allemaal waren. Ze keken haar niet aan maar passeerden haar als een rijtje robots, exact in het gelid lopend, Latifu, Ionu, Sanri en Malisu, vier mooie meiden, dacht Loni cynisch, van de harem van vijf. En niet alleen mooi, maar ook knap en hyperintelligent en lenig, en gespierd en kerngezond. Wat kon een man zich nog meer wensen? Als laatste stapte ook zij naar binnen, waarna de deur zich automatisch achter haar sloot. Ze begaf zich in de voor vijf personen nogal krappe kabine, waarin geen enkele opsmuk te vinden was, recht naar haar privé bergkastje en opende het om gewoontegetrouw haar bedriegertje te kontroleren. De bergkastjes, waarvan er vijf waren, boden de enige privacy die ze in dit hele kolossale interstellaire ruimteschip bezaten. Elk van hen kon slechts haar eigen kastje openen, omdat de slotjes reageerden op de individuele vingerafdrukken. Het was, realiseerde ze zich, eigenlijk verwonderlijk, dát die kastjes bestonden, want geen van hen bezat enig persoonlijk eigendom, tot ze zelf in het geheim in de werkplaats dingetjes hadden geconstrueerd en met angst en beven hadden meegesmokkeld, door ze in een toilet onder hun pakjes te verbergen, om te voorkomen dat Mon Urla het zou zien en de misdaad meedogenloos zou afstraffen. Het bedriegertje werke perfekt. Daar twijfelde ze overigens geen moment aan, maar pas na de controle verdween het strakke masker van haar gezicht om vervangen te worden door een verbeten glimlach, die haar een onheilspellende aanblik gaf, vooral omdat ze zonder nog een woord te zeggen, haar pakje van haar lichaam stroopte en het als een prop samengerold, de hoogte in smeet, tegen het glinsterende metaal van het plafond, waarna ze het behendig weer opving en het tot een nog kleinere bal oprolde en naar de minuscule cameralens kaatste, waarmee Mon Urla dacht dat hij te allen tijde kon horen en zien wat er in hun cabine gebeurde en gezegd werd. Dat was al jaren niet meer het geval, sinds ze hadden ontdekt hoe het mogelijk was dat Mon Urla altijd alles wist en Loni daarop haar bedriegertje had uitgevonden en geïnstalleerd, waardoor er, op het moment dat de ouwe zak op hun vertrek inschakelde, een kort waarschuwingssignaal ging en er vervolgens een opname ging draaien, die, afhankelijk van het tijdstip van de dag, gekozen werd uit een reeks opnames die zij in de loop der tijd op een moleculaire chip had gezet en regelmatig vernieuwde. Ze had dat, de eerste keer, in het volste geheim moeten doen, en het was haar slechts gelukt, dankzij het feit dat ze toen in opleiding was als moleculair electronicus, waardoor ze minuscule opname en afspeel apparaatjes kon vervaardigen. Het bedriegertje werd automatisch geactiveerd op het moment dat zij buiten op het deur relais drukte met een opname van de openschuivende deur en het binnentredende groepje. Ze kon zich er nog vaak over verkneukelen hoe haar vier kamergenootjes in paniek waren geraakt, omdat zij, Loni Niwu, nog maar een meisje van misschien twaalf jaar, nog lang niet volwassen dus, ineens had gezegd: "Zo, en nu kunnen we eens hardop zeggen, dat de vuile, smerige, sadistische ouwe zak van een Mon Urla, niets meer of minder verdient, dan dat hij levend gevild wordt en in mootjes gehakt. Ik zal het met genoegen eigenhandig doen." De werkelijke gevoelswaarde van haar woorden werd, door haar heldere, melodieuze, jeugdige meisjesstem sterk afgezwakt. Pas toen ze aan haar verschrikte groepsgenootjes had uitgelegd hoe haar bedriegertje werkte en hoe ze het stiekem had gekonstrueerd in de werkplaats, waren ze allemaal uitgelaten opgelucht en blij voortaan vrijuit te kunnen spreken. Ze hoorde zichzelf nog zeggen: En als wie dan ook van jullie dit verraadt, dan zweer ik dat ik je persoonlijk zal wurgen." Die overtrokken waarschuwing was volkomen overbodig. De walgelijke opvoedingsmethoden van Mon Urla had hen allemaal tot zeer gesloten, in zichzelf gekeerde jonge mensen gemaakt, die ook geen greintje vertrouwen hadden in elkander, maar het was van meet af aan overduidelijk, dat ze één gevoel tot in het extreme toe gemeen hadden: haat voor Mon Urla. Het had niettemin nog een hele tijd geduurd, voor ze onder hen vijven een beetje los waren gekomen van hun houding van wantrouwen en nog steeds, ook na al die jaren, luchtten ze niet echt hun harten in elkanders bijzijn. Loni stond midden in de kale kabine, tussen de slaaphoek, waar de vijf kooien zich bevonden, en de vijf bad celletjes er tegenover. Zij spreidde haar armen en benen, zo naakt als ze was, in de weinige ruimte en met een cynische lach op haar gezicht, vroeg ze: "Nou, denken jullie ook niet, dat Sal nu al ligt te likkebaarden van het vooruitzicht dit morgen in zijn armen te kunnen sluiten?" "Loni, viezerik! Doe niet zo krankzinnig!" riep Latifu vol afschuw uit, terwijl ook zij zich van haar pakje ontdeed met de bedoeling een bad te nemen. Latifu was uiterlijk de minst aantrekkelijke van hen vijven, omdat haar borsten wat te zwaar waren, en ze nogal dikke dijen en billen had vergeleken met de anderen. Ze keek naar Loni, die onbeschaamd haar vrouwelijk schoon ten toon spreidde. Haar donkere ogen in haar lichtbruine gezicht spuwden vuur van ergernis. Zij althans was duidelijk geschokt over de mededelingen van Mon Urla en stak dat in de veiligheid van hun slaapkabine niet onder stoelen of banken. Op het moment dat Loni de deur had geopend, hadden ze het signaaltje gehoord dat aangaf dat Mon Urla probeerde te zien wat er in hun cabine gebeurde. Ze hadden er geen enkele aandacht aan geschonken. Ze waren er al jarenlang aan gewend en genoten er alleen maar van dat hij op zo'n moment een beeld te zien kreeg van hen vijven, allemaal naakt, de bad celletjes in gaande, zonder een woord met elkaar te wisselen. Hij probeerde meestal rond die tijd op hun cabine in te schakelen en ze verdachten hem er ernstig van dat het hem erom te doen was zich te verlustigen aan hun naaktheid. "Wat viezerik?!" lachte Loni schunnig. "Vind je me niet buitengewoon verleidelijk voor ons mannelijk specimen?" en ze zwaaide haar bovenlichaam naar links, tot haar linker vingers de vloer raakten en haar rechterarm recht naar boven wees, evenals bijna haar rechterbeen. Dat was een turnkunstje dat geen van de anderen haar na kon doen en dat nu duidelijk ten doel had de anderen te sjokkeren. Latifu, die zich altijd al gruwelijk ergerde aan Loni's schaamteloze cynisme, antwoordde bits: "Vertel eerst maar eens hoe je jezelf en ons daar uit gaat redden!" "O,...." riep Loni uit, terugspringend op beide benen, kwasi verbaasd, "Is het dan geen verheven gedachte voor je om mee te mogen werken aan de instandhouding van de soort, door je door het mannelijk specimen Sal Kinir te laten naaien, tot meerdere eer en glorie van de ouwe zak?" "Varken!" antwoordde Latifu woedend. Ze kenden allemaal het cynisme van Loni al jaren, maar Latifu was er nooit helemaal aan gewend geraakt. Ze had gruwelijk de pest aan vulgariteit. Ze was een ernstige jonge vrouw, die hunkerde naar persoonlijke waardigheid en een levensdoel dat uitsteeg boven haar zelf. "'t Is zo gebeurd, hoor, jongedame," meesmuilde Loni cynisch. "Even de beentjes uit elkaar en floep, volkomen pijnloos èn..... genotloos." "Gatverdamme!" zei Latifu uit de grond van haar hart, terwijl haar donkere ogen vuur spuwden. "Ik krijg wat van jou, Loni Niwu!" en ze begaf zich snel naar haar badcel. De andere drie lachten. Ze kenden soortgelijke vertoningen van Loni al lang; Loni schepte er een duivels genoegen in om Latifu op de kast te jagen. Alleen, het was nu geen kwestie van hatelijke pesterij, zoals gewoonlijk, maar van dodelijke ernst. "Luister, Loni," zei Ionu, de tweede knapste van hen vijven, met groene ogen en bruin haar, en een figuur dat weinig voor dat van Loni onderdeed, ware het niet dat haar borsten voor haar grotere lengte wat klein waren. Ionu hield van uiterlijk schoon. Ze verafschuwde de eenheidspakjes die ze allemaal droegen. "In plaats van Lati op te jutten, doe je er beter aan ons eens te vertellen wat je morgenochtend gaat doen." "Procreëren." antwoordde Loni schamper en liep naar een der vijf bad celletjes. Sanri, die met haar enigszins gezette figuur en ronde gezicht met bolle wangen een wat sullige indruk maakte, liep naar het badcelletje naast dat van Loni en zei, met haar donkere stem, eenmaal binnen, over de afscheidingen heen pratend: "Ik denk dat Loni Niwu zich op dit moment geen raad weet en daarom nog cynischer doet dan we van haar gewend zijn. " "Nee maar!" riep Loni sneerend uit. "Daar hebben we onze psychologe weer! Jij moet overplaatsing aanvragen, naar de groep van Mila Atelu. " "Dan kan ze beter meteen zelfmoord plegen," mengde Malisu zich vanuit de volgende badcel in het gesprek. Malisu zei nooit veel, maar gaf bij herhaling uiting aan haar afkeer van de leidster van de medische groep. Hoewel ze daar nooit de oorzaak van had onthuld, was het duidelijk dat Mila haar in het verleden eens diep had beledigd of vernederd. "Dat zal wel loslopen," zei Sanri. "Vergeet niet dat wij allemaal façades oproepen, uit zelfbescherming, en de arrogantie van Mila Atelu is even goed een façade als het cynisme van Loni." "Ik ga slapen." zei Loni, die altijd het eerste klaar was met haar toilet. de opmerking van Sanri negeerde zij en daarmee bevestigde ze haar. Ze noemde Sanri altijd de psychologe. Maar Sanri was niet van plan haar dit keer met rust te laten. Zij was, zo dacht ze, de enige die door Loni's masker heen wist te prikken. Ze had een zwak plekje in haar hart voor hun groepsleidstertje. Ze droogde haar lichaam grondig af en stopte haar pakje in de reiniger, waar ze het, als ze opstonden, weer schoon en droog kon uithalen. Ze spoelde haar mond met de reinigingsvloeistof die alle verontreiniging tussen de tanden uithaalde en haalde een borstel door haar haren en liep vervolgens het vertrek in, waar Loni inderdaad al op haar rug op haar bed lag, echter zonder zich te hebben toegedekt. Ze had haar handen gekruist tussen haar borsten liggen en haar linkerbeen opgetrokken en staarde naar de onderkant van de kooi boven de hare, die van Latifu was. Sanri's eigen bed was net tegenover dat van Loni en ook zij ging erop liggen en keek naar Loni, die deed of ze het niet merkte. Latifu kwam uit de badcel en klom in de kooi boven die van Loni. Ionu en Malisu hadden altijd de meeste tijd nodig voor hun toilet. Vooral Ionu bleef steevast het langst in de badcel, wat Loni al eens de opmerking had ontlokt: "Ion is een uitzonderlijke vrouw! Ze heeft minstens tien poezen en twintig tieten en veertig billen om allemaal schoon te poetsen." "Ik kan me niet voorstellen," begon Sanri nu, " dat jij, Loni Niwu, je morgenochtend willoos presenteert aan Sal Kinir om door hem bevrucht te worden, om het nu eens netjes uit te drukken." Loni reageerde niet. Ze bleef recht naar boven starren. "Zelfs als je al zou verlangen naar sexuele gemeenschap, (wat niemand je kwalijk zal nemen) dan toch zeker niet op kommando en onder het toeziend oog van een oude gek. " Ze zweeg, terwijl Malisu uit de badcel kwam en op het bed ging liggen in de alleenstaande kooi, aan het voeteneind van de vier andere. Loni had kennelijk belangstelling voor wat zij, Sanri zei en nog zou zeggen, anders had ze haar al lang met een of andere cynische opmerking de mond gesnoerd. De anderen hielden zich stil, stuk voor stuk in gespannen afwachting van wat er gebeuren ging en gezegd zou worden. Ze wisten dat San, - zoals ze haar onder elkaar noemden - in staat was Loni uit haar tent te lokken. "Ik denk," vervolgde Sanri ernstig - haar toon klonk, door haar donkere stem altijd nogal ernstig - "Ik denk, dat bij Sal Kinir op dit ogenblik precies dezelfde dingen door het hoofd spoken als bij jou." Loni draaide haar gezicht naar haar toe en het leek alsof er een sprankje hoop in haar gelaatsuitdrukking lag. "Zou je denken?" vroeg ze, en de cynische klank, die zo typerend voor haar was, was geheel uit haar stem verdwenen. "We kunnen het natuurlijk niet weten." zei Sanri, peinzend. "We weten niets van elkaar. We weten alleen dat Sal een bescheiden jongen is, of misschien eerder verlegen. Maar ik redeneer zo: wij vertrouwen elkaar geen van allen; wij gaan er allemaal van uit dat de anderen wel zullen heulen met Mon Urla, dat wij de enige vijf zijn, die dat niet doen. Maar, ik heb het je nooit verteld, maar het is al jaren geleden dat ik voor Mila Atelu ook zo'n bedriegertje heb gemaakt, zoals wij gebruiken. En nog een paar dingetjes, trouwens. Ze vroeg mij een keer of ik niets wist te verzinnen." "Hè!" riep Loni verbaasd uit. Ze keerde haar gezicht naar haar kamergenote toe met een uitdrukking van pure verbijstering erop. "jij, San! Maar daarmee heb je ons verraden! Mon Urla kon je afgeluisterd hebben of Mila kon ons verraden hebben!" Sanri keek haar ernstig aan. Ze wist maar al te goed dat Loni in woede ontstoken zou zijn als ze haar geheim eerder had verteld. "Toen Mila het mij vroeg reageerde ik min of meer net zo als jij nu." antwoordde ze met haar donkere stem, die ongewild kalmerend klonk. "Maar Mila zei dat ze wist dat Mon Urla ons niet afluisterde, omdat ze gezien had dat hij naar de agro-bio ruimte was gegaan. En ze zei dat wij ons allemaal eens moesten realiseren dat er één ding was waarin we allemaal verenigd waren: afkeer van Mon Urla. Ik was aanvankelijk buitengewoon huiverig, en heb eerst die andere dingetjes voor haar gemaakt, verklikkertjes voor op de camera's in de medische afdeling. Pas later, toen ze bleef aandringen, het bedriegertje." Ionu kwam als laatste uit de badcel en lachte en klom op het bed boven dat van Sanri. Ze merkte fijntjes op: "En ik heb er een gemaakt voor Weni Libu en één voor Gwarnia Frasu, na soortgelijke aanvankelijk wantrouwen als Sanri." "Wáát!" riep Loni nog geschokter uit. "Zie je wel." ging Sanri verder. "En waarom zou Sal anders zijn dan wij? Wij zijn allemaal slachtoffer van hetzelfde beest." Op die opmerking ging Loni overeind zitten in haar kooi en zwaaide haar benen over de rand. "Daar zeg je een waar woord." beaamde ze met volle overtuiging. "Het liefst zou ik morgenochtend naar het verblijf van Mon Urla gaan met een roestig mes om hem hoogst persoonlijk te kastreren! Dat vuile beest!" "Jeetje, Loni!" riep Latifu vanuit de kooi boven haar, "Hoe kom je op zulke afgrijselijke gedachten?" "Afgrijselijk?" vroeg Loni, maar nu zonder enig cynisme. "Afgrijselijk? Weet je wat afgrijselijk was? De mishandelingen waaraan dat sadistische varken mij als kind heeft onderworpen. Dát was afgrijselijk." "Jou niet alleen," zei Malisu vanuit haar alleenstaande kooi. "al was jij wel de enige die het ook nog publiekelijk moest ondergaan." "Jullie ook?" vroeg Loni nu nauwelijks verbaasd. "Zo zie je," zei Sanri, "Dat wij zelfs van elkaar niet weten wat die waanzinnige met ons heeft uitgespookt. Ik weet niet eens waarom hij jou toen voor de ogen van ons allemaal heeft afgeranseld." Ze zweeg en zag dat Loni weer ging liggen, nog steeds zonder zich toe te dekken. Loni streek met haar rechterhand over haar voorhoofd en geeuwde. Na ongeveer een halve minuut antwoordde ze op venijnige toon: "Omdat ik mij, hoe klein ik ook nog was, als een leeuwin verzette tegen zijn pogingen mij te betasten." "Dat heeft ie met mij ook gedaan!" riep Ionu vanuit haar bed boven dat van Sanri. "en wij zullen beslist niet de enige twee zijn geweest." "Inderdaad niet." bekende Sanri maar ging er niet verder op in. "'n Paar jaar geleden heeft hij geprobeerd mij te verkrachten." bekende Loni waarbij er niets meer van cynisme of sarcasme in haar stem lag. "Dat is 'm slecht bekomen." besloot ze, maar gaf geen verdere uitleg. "Probeer te slapen." antwoordde Sanri. Noch zij, noch een van de andere drie kwamen op de gedachte om nadere uitleg te vragen. "en zorg ervoor dat je morgenochtend het bedriegertje uitschakelt," vervolgde Sanri, "want het beest zal zeker op de loer zitten om te zien of jij het vertrek verlaat en bij Sal Kinir binnenkomt. En neem je neutronenpistool mee." Loni antwoordde niet. Ze trok het dekbed over zich heen en schoof het licht omlaag. Het laatste advies van Sanri verbaasde haar, niet omdat Sanri wist dat zij dat kleine wapentje had gekonstrueerd, maar omdat ze op dit moment geen notie had van wat ze ermee zou moeten doen. Ze wist eigenlijk niet eens waarom ze het ding ooit gemaakt had. Het was een uiterst effektief wapentje, dat een objekt tot op meters afstand in atomen uiteen kon laten vallen. Het had een viziertje, waarmee ze het exact op een voorwerp kon richten. Maar waar zou ze het in vredesnaam over een uur of acht op moeten richten? Op Sal Kinir? Nee, natuurlijk niet! Maar.... misschien.... Er kwam een onheilspellende gedachte in haar op, die ze onmiddellijk weer uit haar geest probeerde te verdrijven. Het lugubere idee kwam echter telkens terug, steeds sterker... Zou San dát bedoelen? Ze merkte dat de anderen niet in slaap vielen. Hun hoofden liepen uiteraard net zo om als het hare, zoekend naar een uitweg die er niet scheen te zijn. Ze kon zich met geen mogelijkheid voorstellen wat haar te doen stond, want de waanzinnige gedachte van zo-even was onuitvoerbaar. Eén ding was absoluut zeker: zij zou de opdracht van Mon Urla niet uitvoeren! Het was niet de sexuele relatie die haar afstootte. Zoals Sanri al had gezegd, verlangde haar biologische wezen wel degelijk naar die sexualiteit, maar niet op kommando van een krankzinnige oude man en zeker niet onder zijn toezicht, want het stond absoluut buiten kijf, dat de ouwe gek zou proberen alles te zien wat er gebeurde. Ze vroeg zich af wat er op dit moment door het hoofd van Sal Kinir spookte. Ze wist niets van hem. Ze kende hem alleen als een bescheiden, verlegen jongen, veel groter dan zij en slungelachtig, die altijd diskussies met haar uit de weg ging, omdat hij niet tegen haar masker van cynisme wist op te boksen. In hun werkplaats hadden ze de gewoonte aangenomen altijd veel machinerieën tegelijk te laten draaien om zoveel mogelijk geruis en lawaai te produceren, waardoor Mon Urla niet zou kunnen verstaan wat er gezegd werd, als hij hen bespioneerde. Sal Kinir deed daar zelf altijd aan mee en dat op zich was voldoende bewijs dat ook hij Mon Urla verafschuwde. Dat haar cynisme een masker was, wist ze zelf maar al te goed. In haar hart was ze helemaal niet cynisch. In tegendeel. Haar hele wezen ging uit naar diepere waarden en waarheid, die ze niet vond. Ze probeerde zichzelf te dwingen om in slaap te vallen, want over een uur of zeven moest ze goed uitgerust zijn, om haar hersens volledig bij elkaar te hebben. Maar de slaap kwam niet. Ze zag zichzelf binnenkomen in de privé kabine van Sal Kinir, die daar, geheel naakt op haar stond te wachten. Ze huiverde. Ze geloofde er niet in. Als Sanri gelijk had, en dat was het meest aannemelijke, zou ook hij zich geen raad weten met de waanzinnige opdracht. "Hij moet nu volslagen waanzinnig zijn." zei ze zacht, wetend dat nog geen van haar kamergenoten sliep. "Wie?" vroeg Sanri op even zachte toon. "De ouwe zak!" reageerde Loni venijnig. "Dat is hij al lang." mengde Latifu zich in het gesprek. "Als het waar is, wat hij zo-even heeft verteld, dan is hij altijd krankzinnig geweest." antwoordde Ionu. "En wij zijn met z'n allen feitelijk nog veel krankzinniger, omdat wij het allemaal aanvaarden." concludeerde Malisu. Loni reageerde niet. Die laatste opmerking bleef in haar hoofd hameren. Malisu had gelijk! Hoe konden zij - vierentwintig volwassen mensen - zo stompzinnig zijn om de tirannie van een oude man te dulden? Ze kende de reden maar al te goed. Die oude man had er systematisch op toegezien, dat ze geen wezenlijk intermenselijk contact hadden met elkaar, dat ze elkaar ook stuk voor stuk wantrouwden. Eenlingen waren ze, eenlingen, opgesloten in zichzelf! Ze draaide zich op haar zij en sloot haar ogen, om te proberen te slapen. Het lukte niet. Er kwamen allerlei herinneringen in haar op uit haar kinderjaren, stuk voor stuk traumatische gebeurtenissen. Haar vroegste herinnering was tevens de meest schokkende, hoewel het een heel vage flits betrof: Het moment dat ze uit de armen van haar moeder was gerukt en was weggevoerd van de onbedaarlijk huilende vrouw. Het beeld was vaag, een gezicht zonder tekening, achter een waas van haar eigen tranen, het enige beeld dat ze nog van haar moeder had. Voor de rest was haar wereld van herkomst een leegte, zonder vorm of inhoud. Alle andere herinneringen gingen terug naar uiterst onaangename belevenissen tussen de metalen wanden van het schip. Een vlaag van intense angst van opgeslotenheid in een klein, koud, donker hokje, als straf voor iets waar ze geen weet meer van had. Haar eerste menstruatie, waarmee Mon Urla haar te schande had gezet voor Mila en de andere meisjes van de medische groep, die haar hadden uitgelachen, omdat ze niet wist wat haar overkwam. Dat was een van de vele redenen waarom ze Mila niet kon luchten of zien en vastbesloten was het haar ooit een keer betaald te zetten. Het wazige gezicht van haar moeder danste voor haar ogen. Heel onrustig viel ze in slaap. Maar de slaap bleef heel ondiep, waarbij er allerlei vreemde beelden door haar hoofd warrelden. Het neutronen pistooltje danste voortdurend heen en weer in haar droombeelden. En het gezicht van Mon Urla vertrokken in een duivelse grijns. Ze was bang; ze rilde, ondanks dat het angstzweet haar uitbrak. Ze schrok wakker, omdat ze er zeker van was dat ze een honende schaterlach had gehoord. Ze draaide zich op haar rug en sloeg het dekbed omlaag, omdat ze het verschrikkelijk warm had. Ze keek rond in het half donker en zag dat Sanri ook wakker was en naar haar keek. Het gaf haar ineens een geruststellend gevoel; Sanri keek niet naar haar uit nieuwsgierigheid, maar uit ... uit medegevoel! Dat was iets geheel nieuws voor haar, en het gaf haar een gevoel van rust. Ze draaide zich op haar zij, glimlachte voor het eerst van haar leven tegen Sanri en sloot haar ogen weer. * * * Mila Atelu lachte hautain terwijl ze naar het woedende gezicht van Tar Nilo keek, die tegenover haar aan de andere kant van de geheel doorzichtige onderzoekskoker stond. Hij deed de grootste moeite om zijn gebruikelijke, ondoorgrondelijke gelaatsuitdrukking te herstellen maar het lukte hem niet. Onder elkaar hadden ze het allang afgeleerd om altijd maar strak en emotieloos te kijken, wat op zich al een bewijs was, dacht Mila, dat er toch wel iets van een gemeenschappelijke houding tegenover Mon Urla bestond. Het probleem was alleen, wist zij, dat hij er vast van overtuigd was dat Mon Urla hen elk gewenst moment kon beloeren, zodat ze met leedvermaak toekeek, hoe hij ook nu weer de uitdrukking van woede van zijn gezicht trachtte te verdrijven. In de onderzoekskoker lag het mooiste meisje dat aan boord was, vond Mila, Ena, in al haar onthullende naaktheid zo tenger en fragiel, dat je soms angstig was om haar met de robotarmen aan te raken. Ena was een van de vijf jonge vrouwen van de agro-biochemische groep, die aan de beurt was voor een medische routine kontrole. Ze was niet erg groot, hooguit iets groter dan Loni Niwu, maar heel tenger gebouwd. Ze kon prachtig tekenen, herinnerde Mila zich uit haar kinderjaren, maar ze kreeg er nooit meer de kans toe om dat te uiten, sinds Mon Urla haar jaren geleden betrapt had en vermoedelijk genadeloos gestraft. Ze had al jaren problemen met haar menstruatie en Tar Nilo had nu voorgesteld een kleine operatie op haar uit te voeren. "Ik heb een simulatie operatie gedaan en die leverde volledig succes op." had hij gezegd. De simulaties voerden ze allemaal herhaaldelijk uit, als onderdeel van hun opleiding en routine training, op kunststof poppen die er zowel van binnen als van buiten volledig menselijk uitzagen, en waarin ze met behulp van computerprogramma's elke gewenste afwijking of kwaal konden simuleren. Er waren drie mannelijke en twee vrouwelijke poppen, hetgeen hen wel eens had verbaasd. Een geluk bij een ongeluk was, vond Mila, dat Mon Urla de medische groep had verplicht altijd in paren te werken, kennelijk met de bedoeling om te voorkomen dat één van hen een te persoonlijke band zou krijgen met een of meer patiënten. Dat had van de andere kant het voordeel, dat geen van hen een patiënt iets kon opdringen, waar de andere medicus het niet mee eens was. Wat haar echter mateloos tegenstond was dat zij altijd was opgescheept met dat mispunt van een Tar Nilo, de haan van onze harem, zoals zij hem in haar groep wel noemde. Ze realiseerde zich met een schok, dat het inderdaad de bedoeling van Mon Urla was, dat zij, met zijn vijven een soort harem voor hem vormden! Hij was een oervervelende vent, waar nooit een lachje af kon, een kundig medicus, dat wel, maar als een robot, voor wie de patiënten geen mensen waren, maar biologische machines, die nauwelijks verschilden van de simulatiepoppen in de chirurgie afdeling. Althans, dat was wat zij in hem zag. "Je bent niet goed snik." had Mila op arrogante en zelfs luide toon geantwoord. "Mensen zijn geen oefenpoppen!" Dat had hem razend gemaakt, ook omdat ze blijkbaar geen moment vreesde dat Mon Urla het zou horen. Zoiets zeg je niet tegen een collega en zeker niet in het bijzijn van een patiënt, dacht hij woedend. Ondanks dat ze in de volkomen steriele onderzoekskoker lag, kon Ena alles horen wat er gezegd werd. Hij durfde zijn gedachte echter niet tegenover Mila uit te spreken, niet omdat hij bang was van haar, maar omdat hij vreesde dat Mon Urla het zou horen. Het verbaasde hem al lang dat zij die angst blijkbaar niet had. Het had er alle schijn van dat zij met Mon Urla onder één hoedje speelde en hem net zo lang probeerde te treiteren tot hij zijn zelfbeheersing zou verliezen. Het was al jaren geleden dat ze hadden ontdekt, hoe Mon Urla in staat was al hun gangen na te gaan, hoewel hij zich niet herinnerde wie het was geweest, die de minuscule cameralensjes als eerste had gevonden. "De somatische anomalie van het ovarium van Ena is niet de hoofdoorzaak van haar probleem." zei Mila op hooghartige toon. "Dat zou jij net zo goed moeten weten als ik." zei ze. Ze keek met een schuin oog naar de rechter bovenhoek van de consultatie kamer, om er zeker van te zijn dat Mon Urla hen niet bespiedde. Ze had weliswaar van Sanri, van de groep van Loni, een bedriegertje gekregen, maar dat had ze geïnstalleerd in de slaapkabine van haar groep. In de consultatie kamer kon zoiets niet, omdat je nooit voldoende opnames kon maken om Mon Urla voor de gek te houden. Maar wat Tar Nilo niet wist, was dat zij daarom op de camera's in de medische afdeling verklikkertjes had aangebracht, die Sanri ook voor haar gemaakt had. Het was een zwak lichtje dat ging branden als de camera werd ingeschakeld door Mon Urla. Ze hadden die cameralensjes pas na jaren ontdekt, omdat ze zo klein waren als een speldekop, maar vanaf het moment dat ze ze hadden gevonden, als jonge kinderen nog, waren ze allemaal gaan zoeken naar een mogelijkheid om ze uit te schakelen. Het was met grote reserves geweest en op aandringen van haar groepsgenote Deni, dat ze daarover Sanri had aangesproken, toen ze met zekerheid wist dat Mon Urla hen niet kon bespieden. "Sanri is de enige van de technische groep die ik vertrouw." had Deni gezegd. "Vraag me niet waarom. Ik zie het in haar ogen." "Weet je wat het probleem van Ena is?" zei Mila, Tar Nilo met een sarcastisch uitdagende blik in haar ogen aankijkend. "Dat zul jij, super-psychologe, zeker beter weten dan ik." siste Tar Nilo tussen zijn tanden ten antwoord, om te voorkomen dat Mon Urla het kon verstaan. Hij kon nog steeds de uitdrukking op zijn gezicht alsof hij haar levend wilde villen niet de baas worden. Hij huiverde bij de gedachte dat hij met dit wijf kinderen moest gaan maken! "Dat zou jij zelf ook moeten weten." snauwde Mila terug. Mila was lang, de langste van allemaal aan boord. Ze had sierlijk lange benen en haar torso met de fraaie, sterke boezem was volledig in proportie met de lengte van haar benen. Haar kort geknipte haar was glimmend bruin, net als haar priemende ogen. Haar gave witte tanden staken scherp af tegen haar lichtbruine huid. Ze was de figuur van een leidster bij uitstek en dat veroorzaakte nog de grootste afkeer bij hem, bij het vooruitzicht dat hij, wellicht over vijf dagen al, met haar sexuele gemeenschap moest hebben. Hij schudde de gedachte bruusk van zich af, niet omdat de geslachtsdaad op zich hem afstootte. In tegendeel. Het werd feitelijk de hoogste tijd dat er een einde kwam aan hun gedwongen celibataire leven. Maar om dat op kommando te doen, met een afgrijselijk arrogant wijf als Mila, en vier andere even eigengerijde meiden, was een onverdraaglijke, om niet te zeggen, walgelijk waanzinnige gedachte. Met het fragiele meisje dat nu in hun onderzoekskoker lag, zou hij in staat zijn het sexuele genot in alle facetten te beleven, dacht hij. Hij schrok van dat idee. Hij voelde hoe zijn testikels verstijfden en trachtte met een bewuste wilsinspanning de gedachte te verdrijven. Hij had nooit eerder, tijdens een medisch onderzoek, op die manier naar een patiënte gekeken. Dat was een verwerpelijke attitude voor een arts. Maar de omstandigheden waren er nu wel naar, nadat ze even tevoren uit het instruktielokaal waren gekomen. "Ena's probleem zit niet in haar ovarium, maar in haar hersenen." zei Mila, op een toon die geen tegenspraak duldde. "Trouwens, vrijwel alle problemen, die wij ieder voor ons hebben, zitten in onze hoofden, en nergens anders." Ook zij kon zich niet voorstellen dat zij, misschien al over vijf dagen, met Tar Nilo geslachtsgemeenschap zou moeten hebben. Ze was het ook beslist niet van plan, maar wist nog niet hoe eraan te ontkomen. Sexuele gemeenschap was nu eenmaal niet iets, wist ze zowel uit de litteratuur, als met haar eigen verstand en gevoel, waaraan je je op kommando onderwierp met iemand die je zelf niet gekozen had. Mon Urla dacht dat hij hen zodanig murw gemaakt had met zijn beestachtige opvoedingsmethoden, dat zij willoos uitvoerden wat hij hun beval. Hij vergat echter, dat hij hen ook de kans had gegeven zich intellektueel sterk te ontwikkelen, en hoewel zij daarbij uitsluitend waren aangewezen op hun eigen vakliteratuur - want andere lektuur was door Mon Urla verboden en in de bibliocomputers geblokkeerd - zat er met name in de medisch psychologische litteratuur voldoende informatie om je zelfstandig te leren denken, deduceren en konkluderen. Mila keek met een gevoel van medelijden in haar hart naar het gezicht van Ena, dat triest stond, altijd triest, en tegelijkertijd een grote hunkering uitdrukte naar onbereikbare verten. Ze was heel mooi. Niet alleen het nog steeds kinderlijk lijkende gezichtje was heel mooi, maar haar hele fragiele figuurtje. Het zou haar niets verbazen als dat rosse varken van een Mon Urla dit meisje wellicht meerdere malen met zijn geile handen had afgetast, of misschien wel erger. Zijzelf had zich de handtastelijkheden van Mon Urla als jong meisje ook moeten laten welgevallen en ze veronderstelde dat zij niet de enige was geweest. Dat soort viezigheden gaven je, als meisje eerder een afkeer van de sexualiteit dan een verlangen ernaar. Ze moest er niet aan denken, dat die brutale vlegel van een Fos Amin dit kind zou gaan verkrachten, want daar zou de procreatie opdracht van Mon Urla wel op neer komen in haar geval. Ze keek op naar Tar Nilo en zag dat die even naar de camera gluurde, alsof hij wilde zeggen: 'hou je rekening met Mon Urla?' Ze had hem nooit op de hoogte gesteld van het verklikkertje, omdat ze niet wist of ze hem ten opzichte van Mon Urla kon vertrouwen. Alle vier de meisjes van haar groep waren er heilig van overtuigd dat Tar Nilo heulde met Mon Urla. Haar groepsgenoten, die in twee andere consultatie vertrekken bezig waren met de andere meisjes van de agro-biochemische groep, waren volledig op de hoogte van de verklikkertjes, maar wisten niet dat de apparaatjes van Sanri van de groep van Loni Niwu kwamen, behalve Deni, die het vermoedde, omdat ze haar had aangeraden Sanri te raadplegen en niet Loni Niwu, die ze geen van vijven konden uitstaan, en in wie ze absoluut geen greintje vertrouwen hadden. Tar Nilo was altijd uiterst voorzichtig in zijn optreden en woordkeus, en dat, zo bedacht ze nu, betekende in feite, dat hij bang was voor de oude sadist. Was het eigenlijk niet vreemd dat Mon Urla, de weinige keren dat hij zich medisch had laten onderzoeken, erop stond dat zij, en haar groepsgenote Krawi dat deden en niet Tar Nilo? Dat hield in dat hij Tar niet vertrouwde. Gek eigenlijk, dat noch Krawi, noch zijzelf ooit op het idee waren gekomen misbruik te maken van die sporadische consulten van de ouwe dwaas. Hoe gemakkelijk zou het niet zijn geweest om hem een van die keren uit te schakelen! Hun medische ethiek was blijkbaar sterker dan hun haat. Ze haalde haar schouders op en besloot Tar in te lichten over de verklikkertjes, in weerwil van het feit dat ze een grenzeloze hekel aan hem had. "Maak je geen zorgen, " zei ze met een arrogant lachje om haar lippen. "Hij beloert ons niet." Hij begreep meteen wat ze bedoelde. "Hoe weet jij dat?" vroeg hij fluisterend, maar niet minder agressief en wantrouwig, als om te voorkomen dat Mon Urla het zou verstaan, als hij hen wel bespioneerde. Hij was blijkbaar doodsbang dat zij hem probeerde uit te lokken om zich voor de ogen van Mon Urla te ver te laten gaan. Waarom was een grote vent als hij eigenlijk zo bang voor Mon Urla, vroeg ze zich verbaasd af. Waarom waren ze allemaal eigenlijk zulke lafaards die zich door zo'n ouwe krankzinnige lieten ringeloren? Omdat ze kennelijk in elkaar ook totaal geen vertrouwen hadden! Dankzij de opvoeding die ze van Mon Urla gekregen hadden! De ouwe sadist had het er opzettelijk op aangelegd dat ze allemaal een hekel aan elkaar hadden, waarschijnlijk met de vooropgezette bedoeling dat zij zich niet in vereniging tegen hem zouden durven keren. "Ik weet het." zei ze met nadruk op 'ik'. "Hoe, vertel ik je niet. Als hij inschakelt, knip ik met m'n vingers." en ze deed voor hoe. Ena's gezicht veranderde op slag van uitdrukking. Ze sperde haar ogen open en keek haar recht aan. "Als dat zo is vertel me dan wat jij denkt dat mijn probleem is." zei het meisje, want zo zag Mila haar, als een kind nog, ondanks dat ze ongeveer even oud moest zijn als zijzelf. Ena's stem klonk altijd lichtelijk hees en hoog. "Jouw probleem is ons probleem." antwoordde Mila wat minder hautain. "Jij stikt in de deprimerende eenzaamheid, eentonigheid en kleurloosheid van ons bestaan. De meesten van ons zijn tot nog toe in staat geweest ons daar tegen te verzetten, door onszelf te verharden en op te sluiten in een onzichtbare cocon om onszelf. Jij kunt daar niet tegen. Jij hunkert naar schoonheid, naar expressie, naar uitbuiting van je kunstzinnige gaven. Dat maakt jou depressief en depressiviteit heeft vooral haar uitwerking op je somatische systeem. Een operatie zal daar niets aan veranderen. Je moet geduld hebben. Je hebt zelf gehoord dat het niet lang meer zal duren voor we van die ouwe sadist af zijn." Het meisje gaf hen een teken om de koker te openen en Mila drukte het knopje in, waarop het volkomen doorzichtige omhulsel openklapte, waarin ze met computer gestuurde instrumenten een patiënt volledig konden onderzoeken zonder hem of haar aan te raken. Ena ging rechtop zitten en keek van de één naar de ander. Tar Nilo was duidelijk in gevecht met zichzelf tussen vertrouwen en wantrouwen. "Ik denk dat je gelijk hebt." antwoordde Ena, "Maar ondertussen ligt de ergste ramp vlak voor ons." Het was Tar goed aan te zien dat hij schrok. Ook hij wachtte in spanning af wat Mila daarop zou antwoorden. Mila verloor haar sarcastische glimlach. Ernstig en zonder hooghartigheid zei ze: "Dat is waar. En ik ben niet van plan daaraan mee te werken, al weet ik nog niet hoe." Ze zag hoe Tar Nilo opgelucht adem haalde, alsof er een zware last van zijn schouders viel.Dus hij zit er ook mee in zijn maag. konstateerde ze voor zichzelf. "Jij bent voorlopig nog niet aan de beurt, Ena," vervolgde ze echter. " dus wacht maar even af. Laten we eerst maar eens zien wat Loni Niwu doet. Ik kan mij niet voorstellen dat die kleine feeks zich zo maar gewonnen geeft." Ena glimlachte wat triest, om de omschrijving waarmee Mila aan Loni refereerde, die inderdaad volkomen terecht was, dacht ze. "Ik ook niet." zei ze. "Ik ook niet." zei Tar Nilo, al klonk zijn toon nog gereserveerd. Zijn wantrouwen en woede vochten nog met zijn opluchting en nieuwsgierigheid. Ze herinner-den zich alle drie hoe Mon Urla Loni Niwu, toen ze ongeveer een jaar of zes, zeven was geweest, op beestachtige wijze had mishandeld ten aanschouwen van hen allemaal, als afschrikwekkend voorbeeld. Dat was de opvoedingsmethode van Mon Urla. Mila wist niet eens wat de aanleiding was geweest, - volgens haar had Mon Urla met geen woord gerept over een aanleiding - maar hij had het kind in het instruktie lokaal, voor de ogen van hen allemaal opdracht gegeven haar pakje uit te doen. Toen ze dat weigerde, rukte hij het haar zelf van haar lichaam en drukte haar vervolgens op haar knieën en ranselde haar met een zwiepende dunne stok af, tot ze languit voorover viel. Het kind demonstreerde toen al een enorme wilskracht, want ze gaf geen kik. "En al zou zij het willen," vervolgde Tar Nilo, Meer naar Ena kijkend dan naar Mila, "dan zie ik er Sal Kinir niet toe in staat." "Waarom niet?" vroeg Mila nogal verrast door de geheel onverwachte constatering van haar mannelijke collega, die voor het eerst van zijn leven, zijn wantrouwen ten aanzien van haar liet vallen. "Omdat een dergelijke daad er een is, die je niet in opdracht van een ander kunt stellen, al was het alleen maar uit zelfrespekt." antwoordde hij op verontschuldigende toon, omdat zij direkt zou begrijpen dat hij ook aan zichzelf refereerde. Mila knikte, maar verstrakte tegelijk haar gelaatsuitdrukking, want op dat moment zag ze het lichtje aanflitsen bij de camera van Mon Urla. Ze knipte met haar vingers en ook de gezichten van Tar en Ena verstrakten. Ena sprong uit de opengeklapte koker en zei op kille toon: "Goed dan. Ik zal de medicijnen blijven slikken." Mila reikte haar haar pakje aan en liep daarna met haar mee het vertrek uit. In de instrumentkamer ervoor, botsten ze bijna op Wanju en Krawi, die net uit de andere consultatie kamer kwamen. Ena verliet snel het consultorium, zonder nog iets te zeggen. Ze kende de twee kollega's van Mila maar al te goed, en wist dat vooral Krawi altijd overal boos over werd, terwijl Wanju de gelatenheid in persoon was. Het was feitelijk verbazingwekkend dat die twee meestal samenwerkten, en nog vrij probleemloos ook. Dat moest dan wel in eerste instantie op het conto van Wanju worden geschreven, die zich door de woedeuitbarstingen van haar collega nooit liet meeslepen. Daar kwam nog bij dat ze allemaal heel goed wisten, dat Krawi een uiterst kundig arts was, vooral gespecialiseerd in skelet en spierproblemen. Ze was stevig gebouwd en vrij groot, terwijl haar lichtbruine gezicht altijd een enigszins geërgerde trek vertoonde. Maar dat was, wisten ze maar al te goed, façade, niets anders. Wanju was ook nogal flink van postuur, maar kleiner dan haar collega. Ze had een rond gezicht, dat vrijwel altijd een vriendelijke trek had. Krawi wierp een blik op de camera van Mon Urla en konstaterend dat het waarschuwingslichtje uit was, barstte ze los: "Wat moet je nou met zo'n kreng van een meid aan! Die denkt zeker het zelf beter te weten! Wil ze verdomme d'r hoge bloeddruk druppels niet meer innemen!" "Over wie heb je 't?" vroeg Mila, die haar maar al te goed kende en bij herhaling in hun slaapkabine haar moest kalmeren, als ze de anderen opjutte met haar eeuwige boosheid over alles en nog wat. "Over die boerentrien van een Gwarnia, natuurlijk!" riep Krawi uit met een gezicht als een donderbui. "Ach, laat haar maar." zei Wanju, die een brede glimlach op haar ronde gezicht had. "Zo erg is 't nou ook weer niet." zei ze. Ze had bruin sluik haar, dat op haar schouders hing terwijl Krawi net zo'n gitzwart haar had als Loni Niwu, zij het zonder de weelderige krullen. Mila lachte. "Misschien wil ze haar libido niet kwijt voor als ze aan de beurt is voor de procreatie opdracht." zei ze. "Jij bent gek!" barstte Krawi uit. "Zorg jij maar dat jouw libido op peil is, want wie weet ben jij over vijf dagen al aan de beurt." "Over mijn lijk." antwoordde Mila en liep naar het toetsenbord van de computer om de status van Ena aan te vullen. Het enige wat ze echter intikte was: 'Geen bijzonderheden.'. Ze verdachten Mon Urla ervan dat hij de statussen kontroleerde en zorgden er daarom alle vijf voor nooit de werkelijke patiëntgegevens op te nemen. Ze kenden de medische geschiedenis van al hun patiënten door en door en hadden geen statussen nodig. Uit de derde consultatie kamer kwamen Deni en Luka tevoorschijn samen met Tinda, van de agro-bio-chemische groep, die met een uiterst verveeld gezicht het vertrek uit slenterde, zonder iets te zeggen. "Waar blijft de rest van de boerenkinkels?" vroeg Luka. Luka was ook al bijna de tegenpool van haar collega Deni. Deni was donker van huid, de donkerste van allemaal aan boord en niet erg groot maar wel gezet. Ze zei nooit veel maar scheen steeds in zichzelf bezig te zijn met van alles en nog wat, waardoor ze ontzettend verstrooid was. Ze had haar donkere ogen altijd enigszins omhoog gericht, alsof de wereld van alle dag haar niet raakte. Ze was gedwongen opgeleid tot specialist in het biologische bloedzuiverings mechanisme, maar het scheen haar eigenlijk niet te interesseren. Luka daarentegen was de blankste van allemaal aan boord. Ze was vrij lang, maar mager. Ze had nauwelijks borsten en haar sluikhaar was lichtbruin. Ze liep altijd met haar hoofd lichtelijk gebogen, alsof ze voortdurend iets op de vloer zocht. Zij was bijna fanatiek geïnteresseerd in haar medische opleiding met als specialisme de hersenen en het centrale zenuwstelsel. Toen ze bij de studie daarvan op de psychiatrie was gestuit, was ze zich daar geheel en al op gaan storten, al had ze, naar haar eigen zeggen, alleen Mon Urla als patiënt. Sindsdien noemde de groep medisch geschoolde dames Mon Urla onder elkaar steeds "Luka's patiënt". "Kalm aan, meid," antwoordde Wanju met een blik op de camera. "We hebben tijd zat." Op dat moment zagen ze het lichtje aan gaan bij de camera en alle vijf de gezichten verstrakten tot een masker van ondoorgrondelijkheid. Wanju liep naar de computer, terwijl Krawi het chirurgie vertrek in ging. Mila liep terug naar haar consultatie kamer en Deni opende een van de instrumentkasten om er kwasi iets in te zoeken. Fos Amin, het zeer mannelijk uitziende mannelijke lid van de agro-biochemische groep, kwam binnen, zei niets maar ging regelrecht de consultatie kamer van Mila Atelu en Tar Nilo in. * * * Ena haalde Gwarnia, haar groepsleidster in toen die net bij de brede trap was aangekomen die naar de agro-bioruimte op het benedendek leidde. De boerderij, noemden ze het zelf. Het was een enorme ruimte met grote plantenbakken en algen- en vistanks, waar ze groente, fruit en vis kweekten en zuurstof produceerden. De felle lampen, verborgen in het hoge plafond, verlichtten de ruimte op spookachtige wijze doordat vooral de hoge planten allerlei vreemde schaduwwerking veroorzaakten. De lucht was vochtig en warm, ondanks de grote ventilatoren, die eveneens in het plafond zaten en die voor konstante luchtcirculatie zorgden. Sinds ze de microcamera's van Mon Urla hadden ontdekt, jaren geleden, hadden ze sommige van de plantenbakken in de loop der jaren, beetje bij beetje, zodanig verplaatst, dat de bladeren van de planten de camera's zo goed als volledig afschermden, zodat Mon Urla de grootste moeite zou hebben om hun gangen na te gaan. Zelfs Fos Amin, hun breedgeschouderde mannelijke collega, had daar zijn spierkracht voor ingezet, toen hij had begrepen wat de bedoeling was van het gezeul van de meisjes. Ze hadden zich bovendien aangewend om heel zacht te praten in de kwekerij, waardoor hij hun woorden, toch al gedempt door de planten en het ononderbroken geruis van de ventilatoren, niet gemakkelijk zou kunnen verstaan. Gwarnia was bijna een kop groter dan Ena en een stuk zwaarder gebouwd. Ze had een warme stem die ondanks haar ongenaakbare uiterlijk een zekere mate van vertrouwen wekte bij de andere meisjes van de groep, vooral sinds ze het systeempje had geïnstalleerd in hun slaapkabine dat Mon Urla's monitor voor de gek hield. Geen van de andere vier meisjes wist waar ze het vandaan had noch hoe het werkte, maar de opluchting onder hen was groot geweest, toen ze hen had verteld dat Mon Urla hen niet meer kon zien en horen. Maar Gwarnia was nooit een erg spraakzaam meisje geweest, zelfs niet nadat ze hun slaapkabine had beveiligd. Ena realiseerde zich ineens, dat Mila gelijk had wat betreft die inkapseling in een onzichtbare cocon. Zouden zij er ooit toe komen dat zij die zelfbescherming lieten vallen, om wezenlijk kontakt met elkaar te hebben? Er was geen kontakt, althans geen geestelijk kontakt. Zojuist, toen ze elkaar bij de trap naar de kwekerij ontmoetten, wisselden ze zelfs geen groet uit. Ze keken elkaar alleen maar even aan, meer niet. Ze waren stuk voor stuk eenzame eenlingen, zelfs binnen de groep. Ze liepen langs de bakken met fruitboompjes, die in volle bloei stonden. Schitterend was dat, bedacht ze. Het liefst zou ze zijn blijven staan om die wonderlijke bloemen te bekijken. Prachtige kleuren hadden ze, en zulke fascinerende vormen, die als het ware schreeuwden om bewonderd te worden en uitgetekend, voordat ze zouden afvallen om te veranderen in vruchten, terwijl zij de gevallen bloemblaadjes helaas door de afvalkoker in het ijzige niets van het heelal zouden dumpen. Om de hoek van de fruitbomen bakken botsten ze bijna tegen Fos Amin op, de man die was uitverkoren om straks bij hen vijven kinderen te verwekken. Hij had een echt mannelijk figuur, brede schouders en borstkas en smalle heupen en ondanks dat hij zich iedere dag schoor, scheen zijn baard steeds zwart door zijn lichtbruine huid heen. Hij had de afstotende gewoonte om haar, Ena als hij de kans kreeg, te vernederen of woedend te maken met een of andere gemene opmerking. Zo ook nu weer: "He, Ena!" zei hij tussen zijn tanden door met een cynische grijns op zijn gezicht. "Heeft Tar weer eens lekker in je poes zitten wroeten?" Ena raakte buiten zichzelf van woede. Ze kon niet tegen dat soort schunnige opmerkingen. Het was in strijd met heel haar verlangen naar schoonheid. "Jij smerige schoft!" siste ze hees terug. "Ik krab je de ogen uit!" Gwarnia kwam tussenbeiden. Ook zij ergerde zich steeds te pletter aan de onfatsoenlijke manier waarop Fos Amin hen meende te mogen benaderen, maar ze wist zich te beheersen en had meestal een lik-op-stuk antwoord bij de hand. Zo ook nu: "Ik heb Mila gevraagd jou stiekem te kastreren, om ons verder van jouw vunzigheden te vrijwaren." zei ze zacht, zonder de ernstige uitdrukking op haar gezicht ook maar één moment te laten vallen. Fos Amin grijnsde tegen haar en liep door, voor zijn beurt bij de medische routine kontrole. Hij scheen op een of andere manier haar opmerkingen nog te waarderen ook. Ena en Gwarnia liepen langs de vistank en Gwarnia konstateerde naar de vreemde vissen wijzend die er met hun grappige vliespootjes en zwiepstaarten in rondzwommen: "Er moeten er vandaag minstens tien gevangen worden." Ena knikte maar gaf geen antwoord. Ze liep met haar door naar het grote bedieningspaneel met talloze metertjes en schermpjes en schakelknoppen aan het einde van de ruimte, waar Sarnu voor stond en hier en daar schakelaars verzette. Sarnu was een dikzak. Een echte boerin zeiden de anderen. Ze was bovendien de enige aan boord die wel eens hartelijk lachte, vooral als ze Fos Amin met een of andere gevatte opmerking wist te krenken. Ze liet zich zelden door iets van de kaart brengen, zeker niet door de vunzige opmerkingen van Fos Amin. Toen ze naast haar stonden zei ze eenvoudig: "Er zit weer eens een verstopping in de leiding naar algentank 3. Ik heb 't al tegen Fos gezegd. Ik zei tegen 'm: 'ga jij die maar eens schoon maken. Jij houdt van smurrie.' Hij zei dat ie eerst naar de medische kontrole moest. Die flauwe kul." Gwarnia knikte. Één ding stond wel als een paal boven water vast, dacht ze. Er was een vorm van saamhorigheid onder hen zelfs met Fos Amin, die zijn vunzigheden kòn uitspreken omdat hij wist dat ze hem niet zouden verraden. Misschien waren ze wel de enige groep aan boord waarin een dergelijk gevoel bestond. Dat kwam door de natuur, waarmee ze dagelijks bezig waren, dacht ze. Ze zei: "En jij moet nu ook naar die flauwe kul. Ze wachten op jou." "Dat zal wel." zei Sarnu droog. Ze wees op een projektiescherm en zei "Daar is de lijst met taken voor vandaag." Ze draaide zich om en wilde weglopen. Gwarnia hield haar tegen en vroeg: "Is Trewi al naar de kontrole?" "Weet ik veel?" antwoordde Sarnu schouderophalend. "Ze was bezig met het oogsten van de meelvruchten." en ze liep weg. Gwarnia liep naar de andere kant van de grote ruimte en vond Trewi die al een aantal meelvruchten op de bovenbak van een transport karretje had liggen en de verwijderde bladeren in de afvalbak eronder. Die zouden straks in de afvalkoker verdwijnen omdat ze niet recyclebaar waren. Trewi maakte nooit ergens haast mee. Als ze met een taak bezig was, vergat ze gewoon op haar tijd te letten. Gwarnia verdacht haar er sterk van dat ze het opzettelijk deed, om zoveel mogelijk alleen te zijn. Ze was erg in zichzelf gekeerd, maar dat waren ze feitelijk allemaal, bedacht ze. Trewi had een heel gaaf, rond poppengezichtje, met ogen die altijd ietwat wazig schenen te kijken. "Trewi," zei ze, op lichtelijk kommanderende toon, "ze wachten op je voor de medische kontrole." "O, ja!" zei Trewi, met haar zachte hoge stem, alsof ze opschrok uit gepeins. "Ik ga al." Ze liet het karretje staan waar het stond en verdween. Gwarnia liep langzaam terug naar het kontrole paneel. Ze voelde zich moe en moedeloos, wat niets te maken had met haar verhoogde bloeddruk, wist ze zeker, want zo hoog was die echt niet. Het had alles te maken met de waanzin van Mon Urla, die elk van de vier mannen aan boord een eigen harem had toegewezen om zijn zelfverheerlijkings expeditie uit te voeren. Ze vroeg zich in gemoede af hoe Loni Niwu zich nu moest voelen. Ze had er geen idee van. Ze kenden elkaar eigenlijk nauwelijks. Ze wisten, zelfs binnen de eigen groep, niet wat er in het hoofd van elk der anderen omging. Ze wist alleen zeker dat Loni een oersterke wil had en zich beslist niet zonder slag of stoot gewonnen zou geven. Goed beschouwd Hing nu de toekomst van hen allemaal af van wat Loni zou gaan doen. Als zij toegaf, zouden ze er allemaal aan moeten geloven. Ze huiverde. Ze kon zich met geen mogelijkheid voorstellen, dat zijzelf die vuilak van een Fos Amin zou toestaan geslachtsgemeenschap met haar te hebben. Maar hoe moest ze dat in vredesnaam voorkomen? Vreemd eigenlijk, bedacht ze ineens, dat ze zich niet afvroeg wat er op dit ogenblik in het hoofd van Sal Kinir omging. Ze nam blijkbaar als onomstotelijk feit aan, dat die wel bereid was de opdracht van Mon Urla uit te voeren, net als ze er kennelijk ook van uitging dat Fos Amin desnoods zou trachten haar te verkrachten, als ze zich tegen de waanzin van Mon Urla verzette. Ze haalde haar schouders op. Als ze al vrijwel niets wist van haar eigen vrouwelijke kamergenoten, hoe zou ze dan iets moeten begrijpen van de vier mannelijke specimena aan boord. Ze ging een hoek om en zag Ena bezig aan het kontrole paneel. Goeie genade! dacht ze. Stel je voor, dat die smeerlap van een Fos Amin dat kind in zijn vunzige handen krijgt! Ze zou in staat zijn zelfmoord te plegen, dacht ze. Ze was toch al zo depressief. Zelfmoord ? ....Zelfmoord! Er flitste een lugubere gedachte door haar hoofd. Zelfmoord?.... In feite zouden zij, hier in de agro-bio ruimte het hele schip lam kunnen leggen, door de voedselvoorziening en zelfs de zuurstofvoorziening te stoppen. Goed beschouwd waren alle anderen aan boord van hen afhankelijk, veel afhankelijker dan zijzelf van de anderen. Zelfs Mon Urla was van hen afhankelijk! Hij was al jaren niet meer hier beneden geweest. Vroeger, toen ze nog kinderen waren, kwam hij dagelijks naar wat zij de boerderij noemden, om hen te instrueren, maar het was al minstens zeven jaar geleden dat hij zich hier had laten zien. Hoe gemakkelijk zou het zijn, nu, nu ze allemaal volwassen vrouwen waren, om hem eenvoudig mee te delen dat het werk gestaakt werd. Alleen..... Ze wisten feitelijk geen van allen in hoeverre ze op elkaar konden vertrouwen, en van Fos Amin konden ze al helemaal niet op aan. Die heulde met Mon Urla, dat stond als een paal boven water. Ze hadden geen keus. Ze moesten afwachten wat Loni Niwu zou doen. Daar heb je 't weer!, flitste het door haar hoofd. Ze vroeg zich geen moment af wat Sal Kinir zou doen. Ze wist niets van hem. Ze wist alleen hoe hij eruit zag, meer niet. Waarom veronderstelde ze eigenlijk, dat de vier mannen met Mon Urla heulden? Had Fos hen niet geholpen de plantenbakken voor de camera's van Mon Urla te schuiven? Waarom,... als hij heulde met Mon Urla? Waarom konden ze niet gewoon openhartig zijn tegen elkaar? Omdat Mon Urla er opzettelijk voor gezorgd had dàt ze elkander wantrouwden! Daarom! Op dat moment kwam Tinda op haar dooie gemak slenterend aanlopen. Tinda was gewoon lui, en probeerde altijd onder al te zware arbeid uit te komen. Ondanks haar luiheid was ze toch niet dik. In tegendeel. Ze had wel iets weg van Luka, maar dan met een paar flinke borsten. Er lag meestal een ontevreden en verveelde trek op haar gezicht. Juist de dikste van hun groep, Sarnu, was tegelijk ook de hardste werkster, voor wie nooit iets te veel was. "Waar kom jij vandaan? vroeg Gwarnia een tikkeltje bits. "Van de medische kontrole natuurlijk." antwoordde Tinda op ronduit verwijtende toon, omdat Gwarnia dat zelf heel goed kon weten. "Heeft dat zo lang geduurd?" vroeg Gwarnia nog meer geërgerd. "Welnee!" beet Tinda terug. "Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om maar eens een rustige wandeling te maken. Er komen nog uren genoeg om me moe te maken." Gwarnia haalde haar schouders op en zei: "Ga jij dan nu maar vissen vangen. Dan krijgen we vandaag tenminste weer eens een stukje vlees te eten." "Zeker om de vleselijke lusten van dat varken van een Fos te vergroten." schamperde Tinda en liep langzaam weg. Ineens draaide ze zich weer om alsof haar iets te binnen schoot en met een venijnige trek om haar lippen zei ze: Je moet dat kleine sekreet van de techno groep vragen de luchtverversing te controleren. Ventilator acht draait onregelmatig." "Je bedoelt Loni? vroeg Gwarnia ietwat verbaasd. "Wie anders?" reageerde Tinda en voegde er vervolgens vol leedvermaak aan toe: "Maar die zal 't nu wel te druk hebben met verzinnen hoe ze Sal Kinir straks gaat vernederen." en liet er een kort lachje op volgen. Gwarnia reageerde niet, maar liep terug naar de controle panelen. 'Vernederen?' vroeg ze zich geschrokken af. 'Wie wordt door wie vernederd? Wij worden vernederd! Wij allemaal, alle vierentwintig, door een oude TIRAN! ' Bij het controle paneel aangekomen keek Ena haar nieuwsgierig aan met haar trieste ogen. Op heel zachte toon, om te voorkomen dat Mon Urla het zou kunnen verstaan, zei ze: "Mila gelooft niet dat Loni het zal doen." Gwarnia keek naar de instrumenten alsof ze niets gehoord had, maar vroeg tussen haar tanden verrast: "Durfde ze dat te zeggen?" "Ze heeft een systeempje om te weten wanneer de oude TIRAN kijkt." antwoordde Ena even zacht. "En zei ze dat waar Tar Nilo bij was?" vroeg Gwarnia nog verbaasder, zonder het te tonen. Ena knikte. Ook zij keek niet meer in haar richting, maar deed alsof ze druk bezig was met de instrumenten. "Hij zei, dat geen normale man, alleen al uit zelfrespect in staat was een dergelijke opdracht uit te voeren." Gwarnia keek haar aan waarbij er een sprankje hoop in haar ogen oplichtte. Ze zei echter, nu op luidere toon, wijzend naar een waarschuwingslichtje: "Er is iets aan de hand met ventilator acht." * * * Weni Libu kwam als laatste het observatorium binnen. Ze was even naar het toilet geweest en bleef nu één moment ietwat geamuseerd en tegelijk geërgerd staan kijken in de deuropening. Haar vier kamergenotes, waarvan zij de leidster was, stonden op een rijtje achter Nog Arli, die het beeld van de grote teleskoop had geprojekteerd op het driedimensionale scherm en had ingesteld op de derde planeet van de ster Hilyous, hun bestemming, waarvan Mon Urla werkelijk dacht dat hij de eerste en enige was die had ontdekt dat zij nog bestond. Het was nog slechts een heel klein puntje, maar groot genoeg om met hun uiterst verfijnde meetinstrumenten een spektraal analyse te maken. Maar dat was het niet wat haar tegelijk amuseerde en ergerde. Het waren haar vier kamergenotes, Krona, Legani, Sibirna en Lasu die ze tegen hun ruggen en achtersten aankeek. Vier van de harem van vijf van hun 'knappe bol', Nog Arli, die er geen aandacht aan schonk omdat hij met zijn rug naar hen toe zat. Vier paar mooie bruine benen, vier paar welgevormde billen, en vier paar armen, losjes langs de ruggen hangend. Vier mooie meiden, dacht ze geërgerd, waarvan zij de vijfde was, of liever de eerste, ook niet slecht bedeeld met vrouwelijk schoon, door een waanzinnige oude man voorbestemd om moederdieren te worden. Nog Arli was de algemeen astronoom, die bij wijlen de onaangename gewoonte had om wat naast zijn schoenen te gaan lopen van verwaandheid. Zijzelf was de astrofysicus, minstens even onderlegd op haar terrein als Nog op het zijne, waar ze zich echter nooit op liet voorstaan. Krona was geologe, meestal uiterst bescheiden in de wetenschap dat haar studie puur theoretisch en zelfs voor het grootste deel hypothetisch was. Legani was algemeen natuur- en wiskundige, en beweerde altijd dat ze daardoor in ieder geval te weten was gekomen dat ze niets wist. Sibirna was de wiskundige bolleboos en astronavigator en een halve gare (volgens haar kamergenotes), die gewoonlijk deed alsof haar vakgebied haar geen zier interesseerde, terwijl ze in werkelijkheid navigatieproblemen in een vloek en een zucht wist op te lossen. Lasu was de cosmologe van de groep, maar ze noemden haar de filosofe omdat ze achter alles diepere bedoelingen zocht. Ze liep langs hen heen en ging in de stoel naast Nog Arli zitten en bekeek de resultaten van de spectraal analyse. "Noteer je?" vroeg Nog Arli haar meteen, op nogal autoritaire toon en zonder ook maar een groet uit te spreken. "Plus minus 78 % diatomaire stikstof en 21 % diatomaire zuurstof. Zo te zien zijn er ook sporen van triatomaire zuurstof en kooldioxide. Dat betekent dat hij vrijwel zeker bewoonbaar is, zo niet bewoond." Weni gaf geen antwoord. Ze knikte slechts. Ze had de scherminhoud al voor zichzelf vastgelegd op hetzelfde moment dat ze was gaan zitten, zonder aandacht te schenken aan zijn woorden. De konklusie van de man die was voorbestemd de aanstaande vader van haar eventuele kinderen te worden, bevatte een volmaakt overbodige mededeling, aangezien de spectraalanalyse tot in details door de computer werden geprojekteerd terwijl ze ze zelf even goed zonder computers had kunnen vaststellen, even goed als hij. Hij was geen kwaaie of vervelende jongen, vond ze, hoewel ze hem niet helemaal vertrouwde, maar hij had wel de onaangename gewoonte om zich op te werpen als de knapste van de groep wetenschappers. Ze vroeg zich af wat er nu werkelijk in zijn hoofd omging. Hij verdrong zijn onzekerheid, zoals zij allemaal, wist ze, en deed alsof de mededelingen van Mon Urla hem niet raakten, terwijl hij er ongetwijfeld evenzeer mee worstelde als zij. Hij was vrij klein, niet groter dan zijzelf, maar slanker dan zij. Eigenlijk had hij helemaal geen echt mannelijk figuur, zoals Fos Amin. Maar hij was zonder twijfel scherpzinnig en door en door een wetenschapsman, al zou een beetje bescheidenheid hem niet ontsieren. Zijzelf hield ook van haar vak omdat het haar geest verhief boven de bekrompenheid van hun kunstmatige leefwereldje. De studie van het immense universum tilde haar daar bijna oneindig ver bovenuit, vooral ook, omdat het je dwong jezelf af te vragen hoe die oneindige ordening had kunnen ontstaan. Het was ongetwijfeld een bewoonbare planeet, als de temperatuur tenminste binnen de nauwe marge lag, die het leven niet hetzij door kou, hetzij door warmte onmogelijk zou maken en als de aswenteling voldoende snel was om een dag-nacht rythme te garanderen, dat geen extreme temperatuurschommelingen zou toelaten aan het oppervlak. Ze konden dat laatste van deze afstand nog niet vaststellen. Het was al een heel kunststuk, om de derde planeet te isoleren in het telescoop beeld. "De afstand tot Hilyous is ongeveer 8.5 lichtminuten," constateerde Nog Arli, "en die van Urda plus minus 9 van Byodrous. Maar Byodrous is een tikkeltje warmer dan Hilyous. Dus vermoedelijk ligt de temperatuurmarge ook binnen die van Urda. Zo te zien zijn omvang en massa ook ongeveer gelijk aan die van Urda." Weni knikte weer. De belangstelling voor de resultaten van het astronomisch onderzoek van de derde planeet gold niet slechts het doel van hun vele jaren durende reis, maar vooral ook de puur wetenschappelijke ontdekkingen. Dat was ook de enige reden waarom haar vier kamergenotes gespannen stonden mee te kijken. "Niet zo voorbarig," merkte Lasu droogjes op. "We kennen de aswenteling nog niet." "Klopt." zei Nog Arli, "maar dat is de enige onzekere faktor." "Het betekent wel dat een mogelijk uiteengespatte planeet tussen de vierde en de vijfde niet onze planeet van herkomst kan zijn geweest." zei Krona meer als konstatering van een feit dan als mededeling. "Hij zou veel te koud zijn geweest voor leven." "Precies." beaamde Nog Arli, zonder naar haar op te kijken. "Zelfs de vierde lijkt niet erg hospitabel. Hij is te klein voor een omvangrijke atmosfeer, tenzij zijn massa aanmerkelijk hoger is dan van de derde." Hij zweeg weer en manipuleerde met de teleskoop. "Is 't jullie bovendien niet opgevallen, dat de omlooptijd van de derde om Hilyous afgerond 365 dagen is? " vroeg hij. "Inderdaad." zei Sibirna. "En als er al toeval bestaat, kan dat geen toeval zijn. En dus zal ook de aswenteling wel rond 24 uur zijn, net als op Urda." "Maar wat vind je van nummer vijf?" vroeg Nog Arli en probeerde het beeld te vergroten. Weni keek hem met een schuin oog aan. De vraag was volmaakt onbelangrijk, afgezien van de astronomische implicaties. Hij wilde kennelijk alle aandacht afleiden van de mededelingen van Mon Urla. "Net zo'n overmaatse gasbol als Koulous bij Byodrous." antwoordde Legani. "Die neemt waarschijnlijk ook zowat twee derde van de totale massa van alle planeten in. ok dat lijkt me geen toeval." "Er komt bij mij een veel interessanter idee op." kwam Lasu tussenbeide. "namelijk, dat de kans groot is, als de aswenteling van de derde planeet inderdaad ongeveer gelijk is aan die van Urda, dat daar onze eigen soortgenoten nog steeds leven en zich hebben ontwikkeld, net als wij. We moeten de technici maar eens vragen het electromagnetische spectrum af te zoeken op gemoduleerde signalen." "Dat is een boeiend vooruitzicht." zei Weni, nu voor het eerst sprekend. "Daar heeft ons opperhoofd nog niet eens aan gedacht!" Nog Arli liet een kort lachje horen, vanwege de bijnaam die de dames aan Mon Urla hadden gegeven. "Heeft ie z'n tienduizend embryo's voor niks mee genomen." merkte hij droog op. Een paar jaar geleden had hij, met behulp van Sal Kinir, een alarmsignaal op het observatorium geïnstalleerd waardoor ze gewaarschuwd werden, als Mon Urla hen ging bespieden. Om het te kunnen gebruiken moest hij Weni Libu in zoverre in vertrouwen nemen, - als er al sprake was van vertrouwen - dat hij haar daarvan in kennis had gesteld. Hij had haar niet durven uitleggen hoe hij het systeempje had geïnstalleerd en waar het vandaan kwam, maar was, ondanks grote innerlijke reserves, van de veronderstelling uitgegaan dat de meisjes Mon Urla evenzeer haatten als hijzelf. Desondanks bleef er steeds de rem van de onzekerheid daarover in zijn geest ronddolen. Vreemd genoeg was zij helemaal niet verbaasd geweest, en had alleen maar gelachen. Hij was daar in eerste instantie van geschrokken, bang dat hij toch een fout had gemaakt door het haar te vertellen. "Als je het verklapt," had hij er daarom dreigend aan toegevoegd, "vermoord ik je." Weni had weer gelachen en geantwoord: "Maak je geen zorgen. Ik denk dat wij allemaal Mon Urla haten, tot in het diepst van ons wezen." Sibirna, die door haar groepsgenoten ook wel 'de sexbom' werd genoemd, omdat ze in hun slaapkabine vaak klaagde over het feit dat zij gedwongen waren een seksloos leven te leiden, merkte op: "Dat niet alleen. Dan kunnen we ook maar beter even wachten met de procreatie opdracht van het opperhoofd, want dan kunnen we over een tijdje misschien zelf een keus maken, in plaats van Nog Arli zich te pletter te laten neuken." Nog Arli draaide zich naar haar om en lachte wat schaapachtig. "Afgezien van de vraag of dat een probleem zou zijn," zei hij een beetje beduusd van de botheid van de opmerking van Sibirna, "kan ik je verzekeren dat het in ieder geval niet zal gebeuren in opdracht van de ouwe zak." Lasu, de filosofe, merkte op: "Vertel mij eens wat jullie vinden van het idee van het opperhoofd, dat de soort per se in stand moet worden gehouden? Welke zin heeft de soort op zich? Als de soort geen hoger doel heeft, is het zinloos haar kostte wat koste in stand te houden." "Ter meerdere eer en glorie van het opperhoofd zelf!" antwoordde Krona. "Vind je dat dan geen hoger doel?" "Ik zou eerst liever de vraag willen beantwoorden of Byodrous inderdaad op het punt staat als nova ten onder te gaan." zei Weni op haar gebruikelijke zachte toon. " Ik geloof daar geen steek van." "Lariekoek." bevestigde Nog Arli. "Onzinnige lariekoek. Sterren als Byodrous en Hilyous hebben nog miljoenen jaren voor de boeg." " En planeten spatten ook niet zo maar uit elkaar." zei Krona. "Volgens mij hebben die astronomen hem dat wijs gemaakt, om van hem af te komen." dacht Legani hardop. "Jullie draaien allemaal om de hete brei heen." zei Sibirna. "Jullie durven geen van allen het meest urgente punt aan te raken: de neukpartij die Loni Niwu en Sal Kinir over een paar uur moeten gaan bedrijven en wie weet, over vijf dagen jij, Nog en jij, Weni.In opdracht en onder toezicht van een waanzinnige ouwe gek." Weni schrok zichtbaar. Ze had blijkbaar net als Nog, het krankzinnige idee van Mon Urla naar haar onderbewuste verdrongen door zich volledig te concentreren op het onderzoek van de derde planeet van Hilyous. Hoe bot Sibirna zich ook uitdrukte, ze had natuurlijk wel gelijk. Ze keek met een schuin oog naar Nog Arli. Ook hij wist zich geen raad met datgene wat Sibirna had gezegd, zag ze. Het bleef even doodstil, terwijl ze naar de weergave op het projektiescherm keken van het planetenstelsel waar ze met onvoorstelbare snelheid naartoe onderweg waren. Eindelijk verbrak Lasu de gespannen sfeer en zei: "Wat nog veel erger is, is dat geen van ons, en vermoedelijk ook van alle anderen niet, zich afvraagt of wij deze waanzin helemaal aan die kleine heks van een Loni Niwu en Sal Kinir moeten overlaten om op te lossen. Hoe denk je dat zij daartegenover staat? Ik kan me niet voorstellen dat zij het doet en als ze het weigert hebben we aan boord alle poppen aan het dansen." "Alle meiden," zul je bedoelen." schamperde Sibirna, "Mij inkluis." Nog Arli geeuwde zenuwachtig. Hij wilde er niet op ingaan. Wat konden ze doen? Hij zag absoluut geen uitweg en deze scherpzinnige jonge vrouw probeerde hem en haar groepsgenoten te dwingen een uitweg te zoeken die er niet was. Hij besloot de diskussie af te kappen en zei: "Wij hebben andere dingen aan ons hoofd, dames. Als we die derde planeet als doel kiezen, moeten we aan de slag om onze koers her te berekenen, want dan zullen we over korte tijd met de afremmingsprocedure moeten beginnen. Dat kunnen we maar beter niet aan de ouwe zak overlaten." "Nog Arli, je bent een ezel." zei Lasu en liep verontwaardigd weg. "Een fokezel." zei Sibirna en draaide zich ook om om Lasu te volgen naar een der andere instrument panelen. "Ik zou maar even de medische dames laten controleren of je testikels wel goed functioneren, voor over vijf dagen." grijnsde Legani en liep ook weg. Krona volgde haar met een cynisch lachje en liet hun groepsleidster alleen met Nog Arli. De jonge man was duidelijk de kluts kwijt. Hij trachtte zijn aandacht volledig op het instrumentarium te richten, en draaide verwoed aan enkele knoppen, zodat ze het beeld van Geiyous met een flits kwijtraakten. "Doe niet zo stom man!" zei Weni nu op hardere toon. "Je kunt jezelf niet voor de werkelijkheid verbergen door te proberen ze uit je hoofd te zetten." "Wat moet ik dan doen?" vroeg hij geërgerd. "Weet jij een oplossing?" "Nee." gaf Weni toe en probeerde de teleskoop weer te fixeren. Op dat moment ging het alarmsignaal dat aangaf dat Mon Urla hen ging bespieden. Opzettelijk zei Weni op hardere, kille toon: "Wat te doen als geen van die planeten bewoonbaar is?" Nog Arli keek haar geschrokken aan. Toen begreep hij het ineens en haalde zijn schouders op. "Dan zullen we moeten terugkeren naar Urda." Er ging andermaal een signaaltje, dat aangaf dat Mon Urla zijn monitor uitschakelde. Weni lachte. "Hij rent nu naar zijn eigen observatorium," zei ze, "om te zien of zijn supreme levensdoel in gevaar zou kunnen komen." * * * Sal Kinir zat op de rand van zijn bed en keek naar de klok alsof die hem hypnotiseerde. Hij had dikke wallen onder de ogen en zijn mond hing half open en het zweet parelde hem van zijn voorhoofd, ondanks dat hij zich pas net had gebaad en aangekleed. Ja, aangekleed! Met bevende handen had hij zich aangekleed na zich trillend op zijn benen te hebben gebaad, alsof hij van de ene dag op de andere een oud mannetje was geworden. Hij wist dat het helemaal niet warmer was dan normaal en toch zweette hij en zijn hoofd barstte uiteen want hij had vrijwel geen oog dicht gedaan, de hele lange slaap periode niet. Hij had ononderbroken liggen woelen in zijn bed , van de ene zij op de andere en dan weer op zijn rug en hij was wel tien keer opgestaan om zijn mond te spoelen, die alsmaar droog werd van de zenuwen die hem in hun greep hadden en om naar het toilet te gaan, want ook zijn ingewanden reageerden extreem abnormaal. Hij zat met zijn rug naar de microcamera van het spionage systeem van Mon Urla, zodat de waanzinnige oude man, die hem nu zeker beloerde, zijn gezicht niet kon zien. De hele slaap periode, terwijl hij in zijn bed wanhopig heen en weer lag te draaien, of om de haverklap opstond had hij, gewoontegetrouw de opnames laten draaien waarop Mon Urla hem rustig kon zien liggen slapen, terwijl hij iets anders deed, zoals lezen, veel lezen en vaak knutselen. Het was al vele jaren geleden dat hij in het diepste geheim een oplossing had gevonden om het spionage systeem van Mon Urla uit te schakelen. Loni Niwu wist niet dat zij het was geweest die hem op dat idee had gebracht, toen hij er bij toeval achter was gekomen wat zij voor datzelfde probleem aan het ontwerpen was. Later had hij ook zo'n apparaatje gemaakt voor Nog Arli, die hem er op een dag dat hij in het observatorium was geweest om enkele technische reparaties uit te voeren, over had aangesproken, omdat ze beiden zeker wisten dat Mon Urla op dat moment niet in zijn eigen vertrekken was. Hij had toen ook een alarmsignaal systeempje voor het observatorium gemaakt. Een aantal jaren geleden had hij bovendien ontdekt hoe hij ongemerkt kon inbreken op de hoofdcomputer, om lektuur te copiëren naar moleculaire chipjes, zonder dat de ouwe gek erachter kwam. En hij had zich een minuskuul computertje in elkaar geknutseld, waarmee hij die chips kon aflezen in zijn hut. Maar deze nacht had hij zijn lektuur niet aangeraakt. Toen het nog hooguit een half uur kon duren vóór Loni Niwu zou moeten verschijnen, wist hij zeker dat de ouwe gek zou gaan kontroleren wat er ging gebeuren. Daarom had hij het opname apparaat uitgeschakeld, zodat de camera van het spionage circuit van Mon Urla weer normaal funktioneerde. Goed beschouwd, besefte hij ineens, was het eigenlijk je reinste waanzin dat hij, een volwassen jonge man die groter en zeker veel sterker was dan de ouwe gek, tegelijk als de dood was voor diezelfde ouwe gek. Blijkbaar hadden de genadeloze opvoedingsmethoden van Mon Urla hem - en vermoedelijk alle anderen - volledig murw gemaakt en het afschuwelijkste was wellicht, dat de hoogmoedswaanzinnige TIRAN er vooral op had toegezien, dat zij elkander ook volkomen wantrouwden. Het liefst had hij het vertrek nu verlaten om zich te verschuilen in de werkplaats, maar hij durfde niet. Hoe onzinnig ook, hij was als de dood voor Mon Urla. Loni Niwu kon nu elk moment binnenkomen.... Loni Niwu.... Haar beeld verscheen voor de honderdduizendste keer voor zijn geestesoog. Ze was een verdomd mooie jonge vrouw, met haar prachtige slanke lichaam, waaraan alles in volmaakte proportie was, klein, lenig en gespierd, meer dan een kop kleiner dan hijzelf. Maar het was vooral haar hoofd, met het mooie, gave gezicht, met de krullende zwarte haren en priemende, bijna zwarte ogen en daarachter een stel superieure hersenen, dat zich voor hem aftekende. Hij wist niets wezenlijks van haar, dan alleen dat zij beslist de meest vindingrijke persoon aan boord was, die bovendien over een oersterke wil beschikte en die in ieder geval, dat stond wel vast, Mon Urla meer haatte dan wie ook aan boord. Hij werkte dagelijks met haar samen en ergerde zich vaak gruwelijk aan haar cynisme waarmee ze hem soms diep vernederde, vooral als ze met een paar rake woorden een theorie van hem, of een praktisch probleem de grond in boorde. Maar was dat feitelijk niet simpelweg haar façade, of maskerade, of hoe je het ook noemen wilde, net zoals hijzelf een onzichtbaar masker droeg? Zijn masker was bescheidenheid, teruggetrokkenheid, zwijgzaamheid. Loni Niwu kon net zo min van hem weten wat er in zijn hoofd omging, als hij van haar. Loni Niwu... Hij zou het niet kunnen! Als zij wel wilde wat Mon Urla hen opdroeg, zou hij tot in het diepst van zijn ziel vernederd worden, omdat hij het niet zou kunnen! Hij wist het zeker! Het was niet iets wat je in opdracht kon uitvoeren, met iemand die je eveneens in opdracht werd toegewezen! En dat niet alleen! Ook nog onder toezicht van de oude dwaas! Hij twijfelde er niet in het minst aan dat de krankzinnige oude man nu al voor zijn projektieschermen zat om elke beweging van hem en Loni Niwu nauwkeurig te volgen. Hij had, in alle lange uren dat hij wakker had gelegen, geprobeerd te fantaseren hoe het zou zijn of gaan, maar het lukte niet, absoluut niet. Het was gewoon onmogelijk! Het was volstrekt onmogelijk, vooral omdat Loni Niwu een overbekend persoon voor hem was, en tegelijk ook volslagen onbekend, hoewel hij dagelijks urenlang in haar nabijheid was. Hij kon zich masturberen door fantasieën op te roepen over onbekende vrouwen, niet over iemand als Loni Niwu! De ouwe gek was volslagen zijn verstand kwijt, als hij al ooit verstand had gehad, want hoe was het bij alles wat denkbaar was mogelijk, dat iemand, wie dan ook, die nog een greintje verstand in zijn kop had, zoiets waanzinnigs kon verzinnen! Hij voelde zich wanhopig. Hij wist zich absoluut geen raad meer. Het liefst wilde hij zijn vertrek verlaten om de confrontatie met Loni Niwu uit de weg te gaan. Maar waar zou hij heen moeten vluchten? Hij zat opgesloten in een kunstmatig wereldje, waar Mon Urla hem altijd kon vinden. En bovendien: vluchten was een lafheid. Hij móést de confrontatie aangaan, maar hoe? Het was alsof hij niet meer kon denken. Zijn hoofd liep alleen maar om van warrelende gedachtenflitsen. Maar Loni dan? Hij kon zich ook met de beste wil van de wereld niet voorstellen dat die wel zou willen. Hij kon zich met geen enkele mogelijkheid indenken dat Loni Niwu zich voor hem zou ontkleden en op zijn bed zou gaan liggen om hèm te ontvangen als vader van haar toekomstige kind. Hij had geprobeerd het te fantaseren, maar het was onmogelijk, net zo goed als het voor hem onmogelijk was. Als hij al met een vrouw geslachtelijke gemeenschap zou willen hebben - en dat wilde hij beslist wel, al jarenlang, - dan moest het zijn uit vrije wil en met de vrouw van zijn eigen keuze, die ook hem vrijwillig had gekozen en beslist niet onder het toeziend oog van een ander, zeker niet van de ouwe krankzinnige megalomaan. Het was Mon Urla geweest, die er genadeloos op had toegezien dat zij allemaal een seksloos leven leidden. De kinderlijke poginkjes tot sexuele toenadering in hun puberteit had hij radikaal de kop in gedrukt met strenge straffen, zoals eenzame opsluiting in een koud, donker hokje. Zelfs masturbatie was er al jaren niet meer bij, omdat Mon Urla hen, althans hem, en dus vrijwel zeker ook de anderen, enkele malen had betrapt via zijn spionage circuit, en hem meedogenloos had gestraft. Hij moest, aldus de ouwe schoft, een man zijn die sterk was, en zijn driften te allen tijde kon beheersen. Dat was wat hij noemde opvoeding. 'Het genot is niet het doel van de sexuele drift maar middel. ' had de TIRAN gezegd. Hij moest eens weten hoe hij hem verachtte. En, als dat voor hem gold, hoezeer zou dat dan niet voor Loni Niwu gelden, die hij voor hun ogen als klein kind op beestachtige wijze had afgeranseld, om welke reden wist hij niet. Als iemand Mon Urla haatte moest het wel Loni Niwu zijn. In ieder geval bedroog zij Mon Urla, net als hijzelf en Nog Arli en hij kon zich moeilijk voorstellen dat haar kamergenoten daar geen weet van hadden. Hij streek met de rug van zijn hand het zweet van zijn voorhoofd en keek weer op de klok. Nu was het de tijd! Nu zou ze moeten komen, en dan....? Hij huiverde... De deur schoof open en er ging een koude rilling door zijn ruggegraat. Daar was ze! Klein, sierlijk, slank, lenig, gespierd. Ze bleef in de deuropening staan, op haar gezicht tot zijn verbijstering een uitdrukking van gespannen vastberadenheid, waarvan hij geen notie had wat het betekende. Haar fraaie, sterke borsten leken hem met de tepels door de stof van haar pakje heen aan te staren en voor het eerst van zijn leven zag hij, dat niet haar borsten, maar haar gespierde buik op en neer bewoog bij haar ademhaling. Hij schrok van zichzelf toen hij voelde hoe het bloed sneller door zijn aderen begon te stromen. Het ongekende gevoel verdween echter even snel als het was opgekomen. Ze had iets in haar rechterhand geklemd en ze keek hem geen moment aan. In tegendeel! Haar ogen schoten door het vertrek, zonder dat ze iets zei. Ze stapte binnen en tot zijn stomme verbazing zette ze haar rechterhand voor haar oog en keek strak in de richting van de camera van Mon Urla in de linker bovenhoek van de kale hut. Hij volgde bijna als gehypnotiseerd haar blik en zag ineens hoe de cameralens verpulverde tot niets. Er bleef slechts een gapend gaatje over. Ze deed nog een stap verder naar binnen waardoor de deur achter haar automatisch dichtschoof. "Zo, Sal." zei ze op zachte, maar ijskoude toon, hem nu recht in zijn ogen kijkend, zonder ook maar één moment met de oogleden te knipperen. "Dat is eerst een vunzige gluurder uitgeschakeld. Die staart nu naar een dood scherm en luistert naar dode luidsprekers. " Ze bekeek zijn gezicht nauwkeurig en de ijskoude glans in haar priemende ogen verloor iets van zijn hardheid. De uitdrukking en het zweet op zijn gezicht moesten boekdelen spreken. Niettemin zei ze: "Als jij had gedacht dat ik in opdracht van een waanzinnige met jou kindertjes zou gaan maken, dan kan ik je bij deze uit de droom helpen." Hij liet zich van zijn bed glijden terwijl zijn gezicht op slag volkomen opklaarde en hij zelfs, totaal onbewust een brede glimlach om zijn lippen kreeg. De wanhoop van een lange slapeloze nacht van tobben, woelen, peinzen, fantaseren, opstaan en weer gaan liggen viel als een blok van zijn schouders. "Loni," zei hij en voor het eerst van zijn leven lag er een klank van intense vreugde in zijn stem. "Loni, hoe kon je ooit veronderstellen dat ik dat wel wilde?" Ook haar gelaatsuitdrukking veranderde nu. De vastberadenheid bleef, maar werd gemengd met opluchting en hoop. Ze opende haar rechterhand en liet hem haar neutronenpistooltje zien. "Hiermee heb ik de camera vernietigd. Je kunt er evengoed een mens mee vernietigen." Ze keek hem strak aan om te zien hoe hij zou reageren. Hij begreep haar onmiddellijk, maar was in eerste instantie niet bij machte te beseffen dat zij een reële mogelijkheid aan hem voorlegde. "Je bedoelt Mon Urla?" vroeg hij verbijsterd. Ondanks die verbijstering, begon zich een vreemd, nieuw gevoel van hem meester te maken, een gevoel van, hij wist er geen woord voor, van.... toenadering en verbondenheid met deze jonge vrouw die hij al zijn leven lang kende, zo scheen hem toe, maar die hij nu voor het eerst werkelijk zag als... als, lotgenote! "We hebben geen keus." zei ze beslist. "Wij hebben zijn tirannie al te lang getolereerd. Nu is het genoeg geweest. We hebben geen tijd te verliezen. Hij moet inmiddels beseffen dat wij hem niet meer gehoorzamen. Jij bent ooit boven geweest, om reparaties uit te voeren. Vertel me hoe ik er binnen kan komen." Hij keek haar ongelovig aan. Ze meende het echt, constateerde hij en begon zich verward af te vragen of ze wel goed bij haar hoofd was. "Je wilt een mens gaan doden!" zei hij, bijna fluisterend door de ogenschijnlijke ondenkbaarheid van dat feit. "Geen mens," zei zij beslist. "De dood van een TIRAN schenkt het leven aan vierentwintig mensen. Toen ik dat gisteravond besefte, ben ik rustig in slaap gevallen." Hij schudde de verbijstering, spanning en twijfel van zich af en voelde zich opgelucht. Zelfs de vermoeidheid van een slapeloze nacht vol onrust, loste zich op en hij voelde zich ineens volkomen fit. Zij had gelijk, besliste hij en hij mocht haar dit niet alleen laten doen. Weinige ogenblikken eerder zou hij niet eens hebben kunnen bedenken, waartoe hij nu besloot: een gemeenschappelijke onderneming waarin hij háár en zij hém vertrouwen schonk. Het was de enige oplossing, niet slechts voor hen, maar voor allemaal. Dit hadden ze feitelijk al veel eerder moeten doen. Niet Mon Urla was krankzinnig, maar zijzelf, alle vierentwintig, vierentwintig volwassen mensen, die zo vele jaren de tirannie van een oude waanzinnige hadden getolereerd. Het leek alsof zij zijn gedachten raadde want ze zei - en het viel hem niet eens op dat er niets meer in haar stem lag van de gebruikelijke cynische klank: "De opvoedingsmethoden van Mon Urla zijn er in zoverre in geslaagd ons murw te maken, dat wij ook geen van allen elkaar vertrouwen. Tot gisteravond heb ik jou niet vertrouwd. Ik dacht dat je heulde met Mon Urla. Sanri heeft me op andere gedachten gebracht." Wat hier gebeurde was niet alleen angstaanjagend, realiseerde hij zich, maar vooral mooi! Angstaanjagend, omdat ze iets gingen doen waarvan hij tot in het diepst van zijn wezen huiverde; mooi, omdat ze het sámen gingen doen, in verbondenheid! "Ik ga met je mee." zei hij en zelfs hemzelf verbaasde even de nuchtere klank van zijn stem. "Op leven of dood. Wij moeten hem aan kunnen. Wij zijn jong. Hij is een oude man." "'n Oud beest!" zei zij, vol verachting. "Maar hij is goed beschermd." vervolgde hij, haar opmerking negerend. "De deur die toegang geeft tot de lift naar zijn verdieping kan hij alleen openen." "Met andere woorden, hij leeft in angst voor ons." zei ze verbaasd. "Wie geen angst heeft, heeft geen behoefte aan tirannie." zei hij, citerend uit een van de geschriften die hij had gelezen. "En boven de trap naar de lift zit een fotoweerstandscelletje, waar een infrarood lichtstraaltje op is gericht. Bij onderbreking gaat bij hem een alarm." "Grote genade! Wat moet die man in angst leven!" riep ze ongelovig uit. "En waarom zo'n primitief systeempje? Maar laat maar zitten! Hoe kunnen we die obstakels overwinnen?" "We forceren de deur in het instruktielokaal door het slot te vernietigen met jouw pistool. Kan dat?" vroeg hij, wijzend naar het kleine dingetje in haar hand. Ze knikte alleen maar. "Het fotocel alarm misschien door over de straal te stappen of er onderdoor te kruipen. " zei hij. "We kunnen ook een lichtpen gaan halen, maar dat kost te veel tijd." Ze knikte andermaal. Ze wist genoeg. Er lag een zelfverzekerde trek op haar gezicht, waaruit geen enkele angst straalde. Ze draaide zich resoluut om naar de deur en zei: "Eerst de camera in de gang uitschakelen, al zal hij dan zeker begrijpen dat hem iets te wachten staat." Hij knikte, maar antwoordde nu even beslist als zij: "Er is geen weg terug." Hij liep naar zijn bergkastje en haalde er een gordel uit vol kleine gereedschappen en gespte hem om. Je kon nooit weten waar het goed voor was. Hij had die gordel, die ze normaal in de werkplaats gebruikten, al geruime tijd geleden beetje bij beetje meegesmokkeld naar zijn hut om er 's nachts mee te kunnen knutselen. Zij drukte het deur relais in waarop de deur geluidloos openschoof. Ze zette het pistooltje weer voor haar oog en keek door het viziertje, waarmee ze de loop uiterst sekuur kon richten. Ze wist precies waar de camera zat, boog haar hoofd lichtelijk buiten de deur en drukte af. "Kom mee!" zei ze zacht maar dringend. Haar heldere, melodieuze stem had de koude klank geheel verloren. Het was alsof er een masker van haar was afgevallen. Ze renden naast elkaar naar het instruktielokaal, waar ze opnieuw zelf het deur relais bediende en hem gelijk tegenhield. Andermaal richtte ze haar pistooltje. Toen de cameralens in het lokaal verdwenen was, zei ze weer zacht: "Oké." en stapte binnen. Ze had zonder meer de leiding op zich genomen en het kwam geen moment bij hem op om zich daar tegen te verzetten. Voor de deur aan de andere kant vroeg ze: "Waar zit het slot?" Hij wees haar de plaats aan en zij richtte haar pistooltje. Een moment later konden ze de deur met de hand open schuiven. Ze keek even verbaasd rond in het halletje waar behalve de trap naar de lift ook een brede tweede trap omhoog liep. Ze kon er geen camera ontdekken. Sal wees haar de plaats van de fotocel boven de eerste trede van de korte trap naar de lift. Ze stonden vlak naast elkaar, bijna tegen elkaar aangedrukt, iets wat ze beiden, enkele ogenblikken eerder nog voor onmogelijk zouden hebben gehouden. Aanraking was een algemeen taboe onder hen. Zelfs tijdens de medische onderzoeken had geen menselijke aanraking plaats. "Daar kan ik niet overheen stappen." konstateerde ze fluisterend. "Mijn benen zijn te kort. En eronderdoor lijkt me ook hachelijk. " "Ik kan er wel overheen." fluisterde hij terug, zonder zich af te vragen waarom ze eigenlijk fluisterden. Als iemand hem een half uur eerder had voorspeld wat hij nu spontaan voorstelde, zou hij het als absurd hebben verworpen. Nu zei hij, zonder zich ook maar te realiseren dat hij een voor hen ondenkbaar voorstel deed: "Ga op mijn schouders zitten." Hij hurkte neer en zonder enige aarzeling en zonder te beseffen dat er van het ene moment op het andere een volmaakt nieuwe fase van relatie tussen hen was ontstaan, zwaaide ze haar benen over zijn schouders, klemde haar voeten in zijn zij en greep zich met haar linkerhand onder zijn kin vast. Met zijn hals en wangen tussen haar blote dijen kwam hij weer overeind en zich met één hand steunend tegen de zijwand zwaaide hij zijn linkerbeen zo hoog mogelijk op om zijn voet niet op de tweede maar op de derde trede te zetten. Vervolgens deed hij hetzelfde met zijn rechterbeen, en met Loni op zijn schouders alsof zij zijn kleine zusje was, liep hij snel het korte trapje op. Alleen kwam er geen gedachte aan een zusje bij hem op, want geen van hen wist of ze wel broers en zusters hadden. Boven gekomen liet ze zich van zijn schouders glijden en konstateerde heel even verrast dat ze het zeer nauwe lichaamskontakt niet onaangenaam vond, iets wat zij een half uur eerder evenmin zou hebben geloofd. Sal zelf drukte op het relais van de liftdeur. Hij wist precies hoe het ding werkte, omdat hij hem een keer had moeten repareren. De lift verbond alle etages van hun reuzenschip, zodat Mon Urla, zonder veel trappen te hoeven lopen, overal snel kon komen. Toen hij binnen wilde stappen, hield zij hem met haar uitgestrekte arm tegen en zocht naar een mogelijke microcamera in het kleine hokje. Ze vond niets en trok haar arm terug. Eenmaal binnen drukte Sal op het knopje naar boven en slechts sekonden later stonden ze andermaal in een halletje, met een aantal deuren. Ze drukten zich met hun flanken tegen elkaar. Er ging een lichte rilling door hen beiden heen toen ze constateerden dat ze het allebei aangenaam vonden. Hij wees naar de deur recht tegenover de lift. "Zijn vertrek" fluisterde hij in haar oor. Met haar rechterhand om haar neutronen pistooltje geklemd stapte ze, zonder enige aarzeling of angst te tonen, naar voren en zette de wijsvinger van haar linkerhand op het deur relais. Op het zelfde moment viel ze achterover languit op de vloer, waar ze met haar achterhoofd hard tegenaan klapte. De automatische reaktie van Sal was een korte sprong achteruit, die hem precies terug in de lift deed belanden. 'De vuilak heeft het relais onder stroom gezet!' flitste het door zijn hoofd en toen hij weer naar voren wilde springen om haar te hulp te schieten, kreeg hij de tweede schok van zijn leven, want de liftdeur klapte voor zijn neus dicht en de lift viel met een smak omlaag, om tussen de twee etages te blijven hangen. "Verdomme!" vloekte hij hartgrondig en hij begon verwoed op de relais te drukken, echter zonder enig resultaat. De lift zat muurvast! Zijn ogen sprongen vol tranen. Voor het eerst van zijn leven begon hij te huilen van woede en machteloosheid. Zijn wanhoop duurde echter maar even. Hij wreef met de rug van zijn hand over zijn ogen, griste een tangetje uit zijn gordel en begon koortsachtig te werken. * * * Haar hoofd bonsde en tolde.... Er was een knagende pijn in haar achterhoofd... Ze kneep haar ogen stijf dicht tegen een fel licht recht ervoor... Ze probeerde haar handen naar haar ogen te brengen, maar dat veroorzaakte een schrijnende pijn in haar polsen... Haar armen zaten vast! Ze probeerde haar benen op te trekken, maar ook dat veroorzaakte pijn, nu net boven haar voeten.... Ook haar benen zaten vast en waren uit elkaar getrokken! Ze lag op hard, koud metaal en ze was naakt! Wat was er gebeurd? Waar was ze? Ze probeerde haar hoofd op te tillen, want ze lag precies met de pijnlijke plek op haar achterhoofd ook op de harde, koude ondergrond. Er werd koud water in haar gezicht gesmeten! Ze draaide verschrikt haar hoofd opzij en stootte met haar slaap tegen iets hards, terwijl er tegelijk een schrijnende pijn door haar nek sneed. Een ruwe hand greep aan haar rechter borst en kneep er hard in. Haar lichaam kromp ineen om de pijn te kunnen dragen. Het felle licht verdween voor haar ogen en ze opende ze en één ogenblik stokte haar adem in haar keel van intense angst en walging. Ze keek recht in het luguber wellustig vertrokken gezicht van.... Mon Urla! Ineens wist ze het weer. Het was mislukt! Ze had een elektrische schok gekregen en was gevallen. Wat er daarna was gebeurd, wist ze niet. Ze moest bewusteloos zijn geraakt. Ze lag blijkbaar op een verhoging, een metalen tafel of zo, vastgebonden rond polsen en enkels en ook om haar hals zat een of andere strakke, scherpe draad, die, toen ze haar hoofd draaide, in haar strottenhoofd leek te snijden. En ze was geheel naakt! Hij had haar ontkleed! Het van haat en sadistisch genot vertrokken gezicht van de oude man boog over haar heen en toen hij zag dat ze was bijgekomen zei hij, op een toon, die er geen twijfel aan liet bestaan dat haar een afgrijselijke marteling te wachten stond: "Zo, Loni Niwu! Ben je eindelijk bijgekomen, hoerendochter? Dus jij weigerde mijn opdracht uit te voeren en dacht mij te kunnen uitschakelen! Wist jij dan echt niet wat dat betekent! Wist jij echt niet dat ik geen enkele ongehoorzaamheid aan mij duld? Wist jij dan niet dat ik onoverwinnelijk ben?" De tergend langzaam uitgesproken zinnen, met een stem die schor was van razernij, sneden haar door merg en been en verdreven het laatste greintje hoop dat er misschien nog in haar geest aanwezig was geweest, en deden haar al haar spieren spannen om de marteling te kunnen doorstaan, die nu zonder de minste twijfel zou volgen. "Jij dacht mij te kunnen overmeesteren, omdat jullie jong zijn en ik oud. Dat dacht jij, nietwaar, hoerendochter? Dat zou jij met de dood moeten bekopen!" De laatste woorden kwamen sissend uit zijn mond, vlak voor haar gezicht, zodat ze bijna onwel werd van zijn stinkende adem. Zijn mond was vertrokken in een grimas van haat en genot tegelijk. "Op Urda hebben velen, zeer velen dat met de dood bekocht, om mindere vergrijpen dan het jouwe, Loni Niwu, hoerendochter!" Hij greep haar kin vast en perste zijn duim en wijsvinger in haar wangen, waardoor ze gedwongen werd haar mond open te sperren. Ze kon een gil slechts met de allergrootste moeite onderdrukken. Haar hele wezen verzette zich tegen overgave. Ze zou geen kik geven, besloot ze vastberaden, hoewel alles weer begon te draaien in haar hoofd. "Vertel mij eerst eens, Loni Niwu, hoerendochter, hoe jij mijn communicatie systeem hebt vernietigd in het vertrek van Sal Kinir, en vervolgens op nog twee plaatsen? En hoe jullie de deur naar mijn verblijven hebben kunnen openen." Ondanks het afgrijzen en de walging en angst, voelde ze zich opgelucht dat hij haar pistooltje niet had ontdekt. Het moest uit haar hand zijn gevallen, toen ze die electrische schok kreeg. Ze schudde haar hoofd, ondanks de greep om haar kaken en keek hem uitdagend in zijn lugubere ogen. Hij liet haar mond los en stompte haar onder haar kin. Haar tanden klapten hard op elkaar en de draad om haar hals veroorzaakte een schrijnende pijnscheut. "Vertel op!" gebood hij. "Hoe?" Ze sloot haar ogen en gaf geen antwoord maar spande al haar spieren om de eerstvolgende klap te kunnen verdragen. "Je hebt je tong verloren, hè, hoerendochter? We zullen zien hoe lang je dat volhoudt." siste hij haar toe. "Ondanks alles, schijn je Mon Urla nog niet te kennen!" Het volgende moment grepen zijn vunzige handen haar knieën vast en rukten haar benen uiteen, om een ogenblik later zijn vuist met kracht op haar vrouwelijkheid te laten neerkomen. Haar hele lichaam kromp ineen en andermaal kostte het haar een schier bovenmenselijke krachtsinspanning om een gil te onderdrukken. "Sal Kinir zal ik straks, na jou, en ten aanschouwen van jou, leren wat ongehoorzaamheid aan mij, Mon Urla betekent. Hij zit muurvast opgesloten in de lift en als ik hem er straks uithaal, zul je een jongeman zien kruipen en horen krijsen van pijn, en horen smeken om genade, net als jij, dadelijk!" Er volgde een obscene lach, terwijl zijn hand zich nu om haar keel sloot als om haar te wurgen. Ze kwam in ademnood en probeerde haar armen los te rukken om zich van zijn wurgende greep te bevrijden. Haar hart bonsde in haar keel. Alles werd zwart voor haar ogen; haar hele wezen werd bevangen van intense angst. Toen ze dacht dat ze het bewustzijn ten tweede malen zou verliezen, verslapte zijn greep en begonnen haar longen wild de lucht naar binnen te zuigen die haar lichaam nodig had om zich te herstellen. De oude man lachte schor en luguber. "Velen die mij op Urda ongehoorzaam waren heb ik hoogst persoonlijk gedood, tergend langzaam, door ze afgrijselijke pijnen toe te brengen." Zijn stem klonk hees van sadistische wellust en hij sprak de woorden één voor één apart en nadrukkelijk uit, vlak bij haar rechter oor. "Dat zou ik ook met jou moeten doen, Loni Niwu, hoerendochter, ware het niet dat je essentieel bent voor mijn levensdoel. Daarom zal ik je nu voor eens en altijd leren wat het betekent Mon Urla te trotseren, zodat je mij ten eeuwigen dage zult gehoorzamen, en mij zult aanbidden als je enige meester en heerser!" Hij reikte met zijn rechterhand achter zich en bracht een puntig scherp mes naar haar gezicht. Ze rilde en had de grootste moeite om niet in snikken uit te barsten. Haar hele wezen bleef zich echter verzetten tegen die overgave. Ze zou alles trotseren, ook de dood, als het moest, liever dan hem ook maar met één woord om genade vragen. "Kijk...." zei hij schor en bewoog de punt van het mes naar haar rechteroog, tot vlak ervoor. Ze wilde gillen "Nee!", maar ze klemde op het laatste moment haar tanden op elkaar en spande al haar spieren om zichzelf te beheersen. Ondanks het verlammende afgrijzen dat haar beving, hamerde er slechts één gedachte door haar hoofd: hij mocht niet genieten van haar angst! "Ik zou jou de ogen uit moeten steken." siste hij, op diezelfde tergend langzame toon en schorre stem van sadistisch verlangen. "Ik zou het met groot genoegen doen! Je zou de eerste niet zijn! Krijsend van pijn zou je blind worden! Maar wat heb ik aan een blinde hoerendochter! Blinden hebben geen waarde! Op Urda heb ik alle blinden, doven, lammen, krankzinnigen en zwakzinnigen en alle andere onvolwaardigen laten verbannen naar Haidous, zoals alle moordenaars, dieven, hoeren, homosexuelen, lesbiennes en ander gespuis." Hij trok het mes terug en zette de scherpe punt op haar linker tepel en vervolgde nu krijsend van waanzin: "Zeg mij na, Loni Niwu, hoerendochter: Ik aanbid Mon Urla." Ze spande haar spieren, sloot haar ogen en haalde diep adem. De pijn zou ondraaglijk zijn, als hij het mes in haar tepel drukte! Met alle wilskracht die ze op kon brengen overwon ze zichzelf en antwoordde, met hese, trillende stem, terwijl haar hoofd weer begon te tollen en draaien: "Ik haat Mon Urla." Hij stak haar niet! In plaats daarvan sloeg hij haar, hard en meedogenloos met een of andere riem op haar buik, haar dijen, haar borsten, maar voornamelijk en zo hard hij kon, op haar onderbuik. De pijn was onverdraaglijk! Ze wilde gillen, maar perste haar tanden op elkaar, kneep haar ogen dicht en perste de nagels van haar vingers in haar handpalmen en gaf geen kik. De oude man raakte buiten zinnen van razernij. Het slaan met de riem hield op maar dat betekende allerminst dat haar marteling ten einde was. Ze voelde hoe twee ruwe handen nu haar dijen grepen en uit elkaar trokken. Voor de tweede keer kromp ze met een schok ineen terwijl haar onderlichaam in een ongekontroleerde reflexbeweging opsprong van de metalen ondergrond waarop ze lag, toen hij met zijn volle vuist, met al zijn kracht een nog hardere stomp dan de eerste keer op haar geslachtsdeel neer liet komen. Haar ogen schenen in sterretjes uiteen te spatten, alsof ze opnieuw haar bewustzijn ging verliezen. Maar er kwam geen kik uit haar mond. Het volgende moment werd er iets hards en kouds in haar vagina geperst, waarbij het hymen met een pijnscheut brak, en voor ze besefte wat er gebeuren ging, schokte haar hele lichaam op en neer en heen en weer, door een korte heftige stroomstoot. "Zeg mij na!" siste hij andermaal, tergend tussen zijn tanden. "Ik moet Mon Urla gehoorzamen." Haar eerste impuls was om zich over te geven en hem om genade te smeken. Elke andere reaktie zou een onverdraaglijke, nieuwe stroomstoot tot gevolg hebben. Maar de intense walging van deze niet meer menselijke sadist won het van haar angst en van de pijn en Met een uiterste krachtsinspanning en schorre stem antwoordde ze: "Mon Urla is een walgelijk beest." De gevolgen waren verschrikkelijk. Hij maakte een vreemd, onnatuurlijk krijsend geluid, rukte het harde metaal uit haar vrouwelijkheid en stompte haar met zijn beide vuisten onbarmhartig op haar geslachtsdeel, schijnbaar niet van plan ermee te stoppen. Ze trachtte met alle kracht haar benen weer tegen elkaar te drukken en niet te gillen. Hij had haar uitgekleed, begreep ze, de wellusteling, en op een metalen tafel vastgebonden. Ze probeerde nogmaals haar armen onder de snijdende draden uit te trekken, waarmee ze vast zaten maar het lukte niet. De draden sneden, bij elke ruk, alleen maar strakker in haar polsen. Na wat haar een eeuwigheid leek, stopte de mishandeling abrupt. "Begrijp jij nog steeds niet, Loni Niwu, hoerendochter, dat Mon Urla geen genade kent!" brieste hij nu, op een geheel andere toon, die zijn krankzinnigheid alleen maar accentueerde. "Als Ik genade kende, zou ik nooit de almachtige Mon Urla zijn geworden die ik ben. Zeg mij na," siste hij schor en hard: "ik aanbid Mon Urla." Ze had geen kracht meer. Alles draaide en tolde in haar hoofd. Haar maag keerde zich bijna om. Ze dreigde te gaan braken. Ze zou haar bewustzijn weer verliezen, dacht ze, en het zou maar beter zijn, maar het gebeurde niet, nog niet. Haar hele wezen verzette zich tegen de overgave. "Ik haat Mon Urla. Mon Urla is een zwijn." fluisterde ze met een laatste krachtsinspanning. Het zouden haar laatste woorden zijn, wist ze zeker. De waanzinnige oude man zou haar nu doden. Er kwam een regen van slagen op haar hele lichaam neer met een riem, waaraan scherpe, harde punten zaten. Hij richtte zijn slagen vooral op haar onderbuik en haar borsten. Ze kronkelde van pijn ondanks de draden om haar armen, hals en benen en wilde gillen, maar deed het niet. Ze beet haar tong kapot. De nagels van haar vingers drukten tot bloedens toe in haar handpalmen en haar tenen trokken zich krom. Toen, ineens stopte de barbaarse afranseling abrupt en hij krijste: "Doe je ogen open!" Toen ze het niet deed, grepen zijn ruwe vingers haar oogleden vast en trokken ze omhoog. "Kijk naar mij!" krijste hij hees. "Jij wilde mijn opdracht tot procreatie niet uitvoeren, jij hoerendochter." Hij trok zijn tunica uit en stond naakt. Een wellustige naakte oude man, met zijn penis recht overeind. Er ging een gevoel van intense walging door haar heen. Ze begreep onmiddellijk wat er gebeuren ging. Ze klemde haar knieën tegen elkaar en deed een bewuste poging om het bewustzijn te verliezen. "Jij wilde mijn opdracht niet uitvoeren," zei hij nu weer schor en sadistisch. "Dan zul je het nu gedwongen doen!.... Met mij! Ik zal jou bevruchten! En jij zult een zoon baren, die je Mon Urla de Tweede zult noemen. En hij zal, in mijn naam, alleenheerser worden over de nieuwe geslachten, die jij en alle anderen in de nieuwe wereld zullen voortbrengen! Ook in jullie nazaten, met de embryo's, die allemaal bevrucht zijn met mijn sperma! Mon Urla zal voortleven in ontelbare geslachten, tot in eeuwigheid!" Hij klom op de tafel. "Nee!" gilde ze nu, "Nee!... nee!.... Nee!" Haar hoofd barstte uiteen. Er voer een heftige duizeling door haar hoofd. Haar maag kromp ineen om zich om te keren. Het walgelijke naakte oude lijf viel op haar neer....... Ze slaagde erin moedwillig het bewustzijn te verliezen... * * * Het zweet liep in straaltjes van zijn lijf. Hij beefde over zijn hele lichaam en veegde voor de zoveelste keer met de rug van zijn hand over zijn ogen om beter te kunnen zien. Iedere keer opnieuw sprongen zijn ogen vol tranen van machteloze woede en wanhoop. Hij had inmiddels het hele bedieningspaneel in de lift open liggen met de afdekkingsplaten en schroeven en klemmetjes in het wilde weg op de vloer gesmeten. Eindelijk! Eindelijk had hij de blokkering te pakken en met een geïsoleerd tangetje uit zijn gordel verbrak hij de verbinding en drukte vervolgens met een eveneens geïsoleerde schroevendraaier het blote relais in, waar geen knopje meer op zat. De lift schoot omhoog! Hij voelde zich duizelig van opwinding en wanhoop. Als hij maar op tijd kwam! Hij was bereid er zijn leven voor te geven, als hij nog op tijd kwam! Maar hij vreesde het allerergste. Het had te lang, veel te lang geduurd, voor hij de lift eindelijk op gang kon krijgen. Hij kon zich met geen mogelijkheid voorstellen wat het oude beest met haar gedaan had, maar het was wel zeker dat hij haar op zijn minst genadeloos had gestraft! De deur schoof open en op trillende benen stapte hij uit de lift. In een flits zag hij het pistooltje van Loni op de vloer liggen. Dus dat had de oude waanzinnige niet gezien! Hij raapte het op en stak het zonder erbij na te denken in zijn gordel en deed een stap naar de deur van het vertrek van Mon Urla. Hij had zijn positieven nog net voldoende bij elkaar om niet te proberen het deur relais met zijn vinger in te drukken, maar met zijn geïsoleerde tangetje. De deur schoof open en één enkel eindeloos schijnend moment stond hij als aan de grond genageld in de deuropening. Toen knapte er iets in hem. Hij liet het tangetje vallen. Met een beweging als van een wild dier dat zijn prooi bespringt, schoot hij naar voren en met beide handen greep hij het walgelijke naakte lijf van de oude man dat juist op Loni viel, bij de schouders en met een kracht die hij zelf nooit had vermoed te bezitten, smeet hij de man van de tafel af met een harde klap op de vloer. Hij raakte geheel buiten zinnen van woede. Hij dacht niet meer. Hij handelde instinktief. Hij trapte de oude man zo hard hij kon, zonder te zien waar hij hem raakte. Mon Urla brulde als een aangeschoten beest. Dat bracht hem weer bij zinnen. Hoewel alles in hem erop gericht scheen te zijn om te blijven trappen, overmeesterde hij zijn instinkten, zette zijn voet op de hals van de oude man, pakte het pistooltje van Loni, bekeek het even en richtte het toen op de hartstreek van de oude TIRAN. Hij drukte het knopje in. Het oude lijf schokte even en bleef toen roerloos liggen. Hij besteedde er verder geen aandacht aan en stapte over hem heen naar de tafel waarop het zwaar mishandelde lichaam van Loni Niwu lag. Zijn ogen sprongen voor de zoveelste keer vol tranen en bevend van angst boog hij zich over het bebloede meisje heen en legde zijn oor onder haar linker borst. Het hart klopte, luid en krachtig, maar onregelmatig. Hij griste een tweede tangetje uit zijn gordel en knipte voorzichtig de draden door om haar polsen, hals en enkels en huilend streelde hij door de prachtige zwarte krullen van het kleine meisje. "Kleintje..." snikte hij. "Kleintje.... je mag niet dood gaan! Je mag niet dood gaan, Kleintje...." De tranen stroomden wild over zijn wangen, bevangen als hij was van een immens gevoel van tederheid en tegelijk machteloosheid en woede. Wat moest hij doen? Hij had hulp nodig! Zo snel mogelijk! Mila! flitste het door zijn hoofd. Mila Atelu was de enige van de artsen waarin hij althans een beetje vertrouwen had. Door zijn betraande ogen heen keek hij het vertrek rond en ontdekte het projektiescherm dat vermoedelijk het spionage systeem van Mon Urla was. Hij stapte, zonder het te beseffen, weer over het lijk van de oude man en probeerde te ontdekken hoe het systeem werkte. Het bleek uiterst eenvoudig te zijn. Er zat een horizontaal paneel onder met een plattegrond van het hele kolossale schip met daarin bedieningsknopjes en een hoofdknop boven de plattegrond. Waar was Mila nu? Hij wist het niet. Hij drukte het knopje in van de medische instrumentkamer, maar daar was niemand. Ze zitten te eten! schoot hem te binnen. Het was etenstijd voor de medische groep. Hij drukte het knopje in van de kleine eetzaal en daar zaten ze inderdaad, alle zes. Mila en haar groep en Tar Nilo. Er zat een microfoontje boven het paneel en hij drukte het aan. Met trillende stem maar duidelijk zei hij: "Mila Atelu. Onmiddellijk naar de vertrekken van Mon Urla komen. Medische materiaal koffer meebrengen! In de lift niets aanraken. Ik stuur hem zelf omlaag en weer omhoog. Kom door het instruktielokaal. Je kunt de deur met de hand open schuiven." Hij zag hoe Mila geschrokken opsprong en hoe de anderen elkaar verbaasd aankeken, maar schonk er geen aandacht meer aan. Zijn ogen schoten weer over het paneeltje om de lift te zoeken. In het vakje ervan zaten alle bedieningsknopjes. Hij stuurde hem omlaag en nu zag hij ineens dat hij ook in de lift kon kijken. Dus zo had Mon Urla hen zien aankomen! Toen de deur van de lift beneden open schoof zag hij hoe Mila de trap op kwam rennen met de koffer in haar hand. Op hetzelfde moment ging er een schril alarmsignaal. De fotocel! realiseerde hij zich. Toen Mila in de lift stapte, met een blik van totale verbijstering naar de ravage en het open liggende bedieningspaneel kijkend, drukte hij het knopje in waarop de deur weer dichtschoof en de lift omhoog kwam. Hij keerde zich om en zag ineens dat de deur van het vertrek waarin hij zich bevond weer dicht was, automatisch dichtgeschoven nadat hij er was binnengestapt. Met twee passen was hij er bij en rukte het snoertje uit het relais, waarmee het door de oude TIRAN onder stroom was gezet. Hij was maar net op tijd om te voorkomen dat Mila een stroomstoot zou hebben gekregen. Terwijl de deur al open schoof, keerde hij zich om om te zien waar het snoer vandaan kwam en gaf er een harde ruk aan, om het uit de kontaktdoos te trekken naast de monitortafel, waar het in zat en liet het vervolgens op de vloer vallen. Toen hij zich weer omkeerde zag hij Mila perplex in de deuropening staan. Hij stapte over het lijk van Mon Urla en zei met verstikte stem: "Loni." en wees naar de tafel. "Hij heeft haar mishandeld en geprobeerd te verkrachten. Ik zat opgesloten in de lift. Ik denk dat ik net op tijd kwam om de verkrachting te voorkomen." Mila stapte volkomen verward naar voren en keek neer op het gemartelde lichaam van Loni, vol bloedende striemen en onderhuidse bloeduitstortingen. Op het moment dat zij, in de eetzaal de stem van Sal Kinir door de luidspreker had gehoord, had ze zich gerealiseerd dat de procreatie opdracht van Mon Urla tot een onverwachte ontknoping had geleid, maar wat ze hier zag ging al haar voorstellingsvermogen te boven. Ze wankelde, alsof ze duizelig werd, maar herstelde zich snel. Haar beroep overmeesterde haar gevoelens. "Grote genade!" fluisterde ze. Ze zette haar koffer op de vloer en griste er een microcomputertje uit, waarmee ze de hartslag en hersenaktiviteit van Loni kontroleerde. "Ze moet op een bed." zei ze, met trillende stem en keek rond. Toen viel haar oog weer op de naakte oude man en ze wees ernaar. "Dood." zei Sal hees. "Ik heb hem gedood. Ik kon niet anders." Mila had geen masker meer van ondoorgrondelijkheid. Het was alsof ze op slag een metamorfose had ondergaan. Haar gezicht vertoonde een panorama van verwarring, ongeloof en schrik tegelijk, maar haar medische scholing won het daarvan. Ze zag in de andere hoek van het vertrek het ruime, luxueuse bed van Mon Urla staan, griste een kokertje uit haar tas, rolde er een ragdun kunststof folie uit en rende naar het bed, waar ze de folie overheen spreidde om een steriele onderlaag te krijgen. "Help me." zei ze terugkomend, zo zacht sprekend dat Sal haar nauwelijks herkende en ze legde haar linkerarm voorzichtig onder het hoofd van Loni en tilde haar op, om vervolgens haar rechterarm onder de rug van het bebloede meisje te schuiven. Sal stak zijn rechterarm onder de benen van Loni door en na haar licht opgetild te hebben, zijn andere arm onder haar onderlichaam. Heel voorzichtig droegen ze haar naar het brede bed van Mon Urla en legden haar neer. Ook Mila was nu gaan huilen, waardoor ook bij Sal weer de tranen uitbundig over de wangen gingen stromen. Andermaal streelde hij door de mooie haren van het meisje en fluisterde weer: "Je mag niet doodgaan, Kleintje. Wij hebben je nodig, Kleintje. Wij kunnen niet zonder jou, Kleintje." Mila keek hem heel even aan met een vreemde blik in haar betraande ogen, die hij er nooit eerder in had gezien. Haar stem klonk heel zacht en teder, volkomen anders dan hij van haar gewend was, toen ze tegen hem zei: "Ze gaat niet dood, Sal. We zullen voor haar vechten. Breng mij een tafel en een bak water en probeer dan maar het lijk van Mon Urla op te ruimen. Gooi hem maar door de afvalkoker. En maak de lift weer klaar." Haar artsenopleiding liet niet na haar zelfbeheersing terug te brengen, evenals de autoriteit die bij haar beroep hoorde, waardoor ze weer als vanzelfsprekend opdrachten gaf, alleen in het geheel niet meer op de voor haar zo karakteristieke arrogante toon. Sal keek rond door het grote, ruime vertrek, vol van alle gerief dat een mens zich maar wensen kon, met komfortabele luie stoelen in soorten en diverse apparaten waarvan hij niet meteen wist welke funktie ze hadden. Naast de spionage monitor stond een tafel, die hij naar haar toebracht om er haar koffer op te zetten. In een kast naast de badcel vond hij een kunststof schaal, die hij vulde met water om haar ook dat te brengen en op de tafel te zetten. Hij wist niet waarvoor ze water nodig had en bracht er daarom ook een drinkbeker bij, die hij eveneens in de kast vond. Mila had geen aandacht meer voor hem, alleen voor haar patiënte. Hij wist dat zij normaal in een sterielkoker zou hebben gewerkt, met computer gestuurde robotarmen, maar nu gebruikte ze haar handen rechtstreeks, na ze met een vloeistof uit een flesje uit haar tas te hebben gesteriliseerd. Hij liep naar het lijk van Mon Urla en keek er voor het eerst bewust op neer. Het gezicht was verwrongen van duivelse haat en angst. Maar het was een mens geweest en hij, Sal Kinir, had hem gedood. Er liep een koude rilling door zijn ruggewervel. Van zijn leven zou hij nooit hebben kunnen geloven dat hij in staat zou zijn een mens te doden. Het had niet gehoeven! Hij had hem kunnen opsluiten, maar.... op het moment dat hij het vertrek was binnen gekomen waren alle redelijke gedachten uit zijn brein verdwenen. Hij boog zich voorover en greep het lijk bij de benen. Geschrokken trok hij zijn handen weer terug. De benen waren ijskoud. Hij huiverde. Hij was nooit eerder met de dood gekonfronteerd geweest. Zijn blik viel weer op het van haat vertrokken gezicht en dat deed het. Hij vermande zich, greep de ijskoude onderbenen weer vast en sleepte het lijk naar de deur van het vertrek. Nu, nu hij weer volledig bij zijn positieven was, leek hem deze taak nog gruwelijker dan het doden van de mens Mon Urla. Met grote weerzin sleepte hij het lijk van de oude man het halletje in, liet het daar liggen en ging op zoek naar een ingang van de afvalkoker. De afvalkoker liep door het hele schip, wist hij. Hij was bedoeld om afval, dat niet meer recyclebaar was, zoals plantenafval in de kwekerij van de agro-biochemische groep, uit te stoten, de lege ruimte in. Vrijwel alle afval aan boord, met inbegrip van hun eigen uitwerpselen, werden gerecycled, op ongeveer tien percent na, dat niet verder afbreekbaar was zonder overmatig energieverbruik. Hij opende eerst de rechter deur en vergaapte zich aan een schitterend observatorium, volgepakt met de meest geavanceerde instrumenten en apparaten. Een tweede deur gaf toegang tot een grote werkruimte, volgestouwd met computers en gereedschappen en aan het ene uiteinde een luxueuse badgelegenheid met een potsierlijke grote badkuip. Tot zijn stomme verbazing lag daarin een van de vrouwelijke simulatiepoppen van de medische afdeling. Hij begreep het en walgde. 'Het genot is geen doel van de sexuele drift maar middel!' had de oude dwaas hem voorgehouden. Dat was nog juist ook, besefte hij en voelde zich misselijk worden. Naast de badkamer was een deur die toegang gaf tot het trappenhuis, waar zowel een brede trap naar beneden als naar boven in bleek uit te komen. Naast de trap naar boven bevond zich het luik van de afvalkoker. Hij drukte op het relais om het te openen en liep terug om het koude lichaam erheen te slepen. Hij walgde, toen hij het moest opbeuren, om het door het luik naar binnen te schuiven. Het ging maar net. Zijn maag dreigde zich om te keren en hij haalde diep adem. Hij was gedwongen het lijk in zittende houding op het binnenluik te proppen, dat pas zou open klappen als hij het buitenluik weer sloot. Heel even keek hij nog naar Mon Urla en zei met verstikte stem: "Vaarwel, Mon Urla. Je bent gedoemd om ten eeuwigen dage door de ijskoude leegte van het heelal te dolen. Wellicht zul je ooit, over vele miljoenen jaren, in een ster verbranden, of er als nieuwe komeet omheen gaan cirkelen, of wellicht zul je ooit te pletter slaan op een onherbergzame planeet of als meteoriet verbranden in een dampkring. Het lot van een TIRAN die zich oppermachtig waande. Vaarwel." Hij drukte het luik dicht en hoorde een doffe plof. Het binnenluik was open geklapt en het lijk viel nu door de koker, dankzij de kunstmatige zwaartekracht die in het schip heerste. Alle tussenluiken, op het laatste na, zouden één voor één open klappen. Op het onderste zou het lijk blijven liggen, waarna het luik erboven zich automatisch zou sluiten om vervolgens, ook vol automatisch de lucht uit het laatste kompartiment te pompen. Dan zou het onderste buitenluik openklappen en het naakte lijf zou met kracht worden uitgestoten, zodat het zich ver van het schip zou verwijderen. Hij liep langzaam terug. Er was een zware last van zijn schouders gevallen. Hij voelde zich als herboren. Mon Urla was niet meer. Eindelijk, eindelijk, konden ze allemaal zichzelf worden, werkelijk zichzelf. Hij liep naar de lift en monteerde de afdekplaten weer op hun plaats en de knopjes weer op de relais. Het kostte hem nogal wat moeite alle schroefjes en klemmetjes terug te vinden, die hij in het wilde weg op de vloer had gesmeten. Het werk bracht hem echter tot rust, van de psychische klap die het gezeul met een menselijk lijk hem had bezorgd. Het verdreef de emotie uit zijn geest, al voelde hij zich niettemin een totaal ander mens dan hij ooit was geweest. Eenmaal klaar probeerde hij het mechanisme uit en toen het goed bleek te werken, verliet hij de lift. * * * Ze tuimelde in alle richtingen met niets om zich heen dan absolute duisternis... Haar hoofd draaide en tolde.... Ze besefte heel in de verte dat ze aan het bijkomen was en haar hele wezen verzette zich daartegen... Ze was ervan overtuigd dat ze viel en toch voelde ze dat ze op een zachte ondergrond lag en niet langer op koud metaal. Haar hele lichaam deed schrijnend pijn, overal waar hij haar had geslagen en gestompt! Ze had haar bewustzijn verloren, wist ze, willens en wetens had ze het verloren; ze had haar eigen geest gedwongen het te verliezen om de vernedering van de walgelijke verkrachting niet bewust te hoeven beleven. En nu was ze aan het bijkomen en ze wilde helemaal niet bijkomen. Ze ging liever dood dan weer gemarteld te worden. Er werd iets verkoelends en verzachtends over haar borsten gesmeerd met zachte hand. O, nee! Nu was het genoeg! Nu moest het afgelopen zijn! Nu had hij haar genoeg vernederd. Ze moest zich koste wat het koste losrukken om zich te verzetten, met alle kracht die ze op kon brengen, tegen het vuile, laaghartige beest , al moest het haar haar leven kosten. Ze sperde haar ogen wagenwijd open en schoot overeind om hem te grijpen en van zich af te smijten. Mila greep haar net op tijd vast om te voorkomen dat ze uit het bed viel. "Rustig, Kleintje, rustig. Zei Mila met zachte, tedere stem, zoals ze die nog nooit eerder van haar had gehoord. Van niemand, trouwens. "Rustig, Kleintje, hij is er niet meer." Met verwilderde ogen keek ze in totale verwarring en verbijstering naar het gezicht van Mila Atelu en liet gedwee toe dat Mila haar terug legde in de kussens. Ze knipperde ongecontroleerd met haar oogleden, niet begrijpend wat er gebeurde. "Mila!" zei ze met hese stem, alsof ze een geest zag. Haar ogen waren niet in staat de intense angst en afschuw te verbergen, die haar hele wezen vervulde. Maar er was iets volslagen onbegrijpelijks met Mila Atelu! Ze wist dat het Mila was, maar herkende haar eigenlijk niet. Het was alsof ze haar voor het eerst van haar leven zag. Het was het gezicht van Mila Atelu, maar de uitdrukking erop, de ogen, de blik, de van tranen besmeurde wangen, dat hele gezicht had niets van de arrogantie die Mila Atelu zo kenmerkte. Dit was een andere, een totaal nieuwe Mila Atelu, volslagen anders dan de Mila die zij kende, en aan wie ze gruwelijk de pest had. Het leek wel.... of ze gehuild had! .... of ze nog huilde! Mila Atelu en huilen! Dat was ondenkbaar! Even ondenkbaar als Loni Niwu die huilde. En die ogen.... die ogen van Mila... dat waren niet de keiharde, arrogante ogen, die Mila zo onuitstaanbaar maakten! Het waren zachte ogen, ... ogen vol tederheid,.... ogen vol tranen.... ogen vol van.... ja, van wat eigenlijk? Van iets heel moois! Iets wat naar haar uitstraalde.... iets wat haar tot rust bracht, wat haar een nieuw gevoel gaf, een gevoel van veiligheid, van geborgenheid, van zekerheid, van rust. De angst zakte uit haar weg en ze gaf zich over aan Mila. Mila had haar 'Kleintje' genoemd, met een klank van diepe tederheid in haar stem! Maar hoe was dat mogelijk? Wat was er gebeurd? Waar was Mon Urla? Waar was ze nu? Had Mon Urla Mila geroepen? "Mila!" fluisterde ze met droge keel en hese stem. Mila greep de beker achter zich op de tafel en vulde hem snel met water, legde haar rechterhand onder haar schouders en tilde haar een eindje op om haar te laten drinken. Het koele vocht verfriste niet alleen haar mond en keel, maar ook haar geest, haar verstand. Mila legde haar weer terug in de kussens en zei met heel zachte, warme stem: "Kleintje," op een toon die haar door merg en been ging, zo mooi klonk het, zo onbegrijpelijk mooi! "Waar is hij?" vroeg ze fluisterend, niet bij machte de afkeer en angst uit haar stem te bannen. "Wie, Kleintje?" vroeg Mila teder en streelde met haar rechterhand zacht door haar zwarte krullen, iets wat nog nooit iemand aan boord gedaan had, waar niemand ooit op zou zijn gekomen om te doen! "Mon Urla." fluisterde ze, terwijl er een rilling door haar hele lichaam ging, bij het uitspreken van die gehate naam, die ze zo intens verachtte. Mila voelde het blijkbaar want terwijl er twee dikke tranen uit haar ogen rolden en over haar wangen begonnen te biggelen zei ze: "Je hoeft niet meer bang te zijn, Kleintje. Hij is niet meer. Sal heeft hem gedood." "Sal?" vroeg ze, eerst niet begrijpend en toen ineens, beseffend dat Sal bij haar was geweest: "O, Sal!" Ze keek Mila recht in de ogen en vroeg verbaasd: "Waarom huil je, Mila?" "Om jou, Kleintje. Om wat hij jou heeft aangedaan. Maar vooral, Kleintje, omdat wij allemaal zulke lafaards zijn geweest, om jou en Sal aan jullie lot over te laten. " snotterde ze, maar ging intussen wel door het gehavende lichaam van Loni te verzorgen. "En toch, Kleintje, " vervolgde ze snotterend, "en toch, op een of andere manier voel ik me ineens gelukkig, omdat ik voor het eerst van mijn leven huil om een ander mens, om jou." Mila was een totaal ander mens geworden, besefte ze, ondanks de pijn die ze overal voelde; Deze Mila had nooit bestaan! Of misschien toch wel? Was die andere Mila niet de echte geweest, en deze wel? "Waar heb je de meeste pijn, Kleintje?" vroeg Mila met zo'n onvoorstelbaar tedere stem, dat die toon alleen al een verzachtende uitwerking op haar pijn had. "In m'n onderbuik." zei ze zacht, zich volledig overgevend. Zelfs de gedachte om haar oude zelfverzekerde houding weer op te roepen kwam niet bij haar op. "In m'n poes," zei ze fluisterend. "hij heeft er met z'n vuisten op geslagen, en er een ding in geperst waarmee hij mij een stroomstoot heeft gegeven, volslagen waanzinnig." "De schoft!" zei Mila hartstochtelijk. "De vuile, smerige schoft!" "En hij heeft me verkracht, Mila." zei ze, en weer voelde ze de walging in zich opkomen. "Nee, Kleintje," zei Mila beslist. "hij heeft je niet verkracht. Sal kwam net op tijd om het te voorkomen. Mon Urla had hem opgesloten in de lift. Hij heeft het hele mechanisme gedemonteerd om de lift weer op gang te krijgen." "O, gelukkig." zei ze en beet tegelijkertijd even op haar tong omdat Mila, zo voorzichtig als ze maar kon met de sensoren van haar computertje, haar onderbuik aan een onderzoek onderwierp. "Ik breng een mini-sonde in, om te zien of er interne bloeduitstortingen zijn." zei Mila, tegelijk met de autoriteit van de arts en de tederheid van.... Loni wist niet goed hoe ze dat moest omschrijven, de tederheid van een moeder, misschien? "Zeg me als het pijn doet." zei Mila. Maar de pijn die Mila veroorzaakte met haar zachte, tedere vingers was geen pijn, althans niet in vergelijking met de perverse pijn die haar was toegebracht door de sadistische handen van Mon Urla. De pijn, die Mila veroorzaakte, maakte haar voor het eerst van haar leven intens gelukkig, en toen ze zich dat realiseerde, sprongen ook haar ogen vol tranen. Voor het eerst van haar leven begon ze te huilen. Mila zag het en vroeg bezorgd: "Doet 't pijn, Kleintje?" "Nee, Mila." zei ze en lachte door haar tranen heen. "Waaromn huil je dan, Kleintje?" vroeg Mila en streelde weer even door haar haren. "Omdat je me 'Kleintje' noemt." antwoordde ze met een gezicht dat ondanks haar tranen straalde en de pijn was van geen belang meer. Mila keek op het scherm waaraan de sonde gekoppeld was en zei intussen met verstikte stem: "Het was Sal, die jou voor het eerst 'Kleintje' noemde." "Gisteren nog, zou ik 't 'n belediging hebben gevonden." antwoordde ze , direkt weer even op haar tong bijtend, omdat Mila de sonde weer verwijderde. "Gisteren zou ik niet op de gedachte zijn gekomen om jou 'Kleintje" te noemen." antwoordde Mila. "En Sal evenmin, denk ik." "Waar is hij?" vroeg Loni en besefte dat het voor het eerst van haar leven was, dat ze ernaar verlangde hem te zien. Er ging weer een lichte pijnscheut door haar onderlichaam, toen Mila haar iets inspoot. Daarna legde Mila een zachte, dunne gazige folie over haar heen die de vorm van haar lichaam aannam en plakte die op haar heupen en onder haar oksels vast. Vervolgens legde ze voorzichtig een zacht dekbed over haar heen om haar toe te dekken. "Hij komt zo." zei Mila. "Hij is bezig het lijk van Mon Urla op te ruimen." "Ik wilde hem doden, Mila." zei Loni zich enigszins verbaasd de haat herinnerend die haar bezield had. "Ik weet 't, Kleintje." zei Mila zacht "Jij was 't die de moed had om te proberen een einde te maken aan de tirannie. Sal heeft hem uiteindelijk gedood, in radeloze woede, toen hij zag wat de schoft jou had aangedaan en nog wilde aandoen." "Waarom hebben wij zijn tirannie zo lang verdragen?" vroeg Loni zacht, evenzeer aan zichzelf als aan Mila. De schrijnende pijn overal in haar lichaam begon langzaam weg te zakken. Alle herinneringen kwamen terug in haar geest, hoe ze vastberaden en zonder iets te zeggen de slaapkabine van haar groep had verlaten, angstig nagestaard door haar kamergenoten, die geen van allen raad wisten met zichzelf. Ze had nog gezien dat Sanri haar mond opende, om iets te zeggen, maar voor ze daartoe de kans kreeg was ze al verdwenen. Even vastberaden en zonder aarzelen had ze het relais van de deur van het privé vertrek van Sal Kinir ingedrukt, om hem of uit te schakelen, of in haar plan te betrekken. Ze móést hem wel raadplegen, omdat ze zelf niet wist hoe ze de vertrekken van Mon Urla kon bereiken en hij wel. Zijn bezwete gezicht en ronduit radeloze gelaatsuitdrukking had haar vrijwel op slag overtuigd, dat Sanri gelijk had gehad. Dat was voor haar het moment geweest, waarop haar kokon van cynisme was weggevallen en zij zichzelf was geworden. En nu, na de tedere behandeling en woorden van Mila, aan wie ze altijd grenzeloos het land had gehad, was er niets meer overgebleven in haar van de zelfverzekerde afstandelijkheid van nauwelijks enkele uren terug. Haar stem bleef zwak van de doorstane angsten, walging en krachtsinspanningen om Mon Urla niet het genot te schenken dat zij zich tegenover hem vernederde. "Omdat wij allemaal produkten zijn van zijn opvoeding, Kleintje." antwoordde Mila. "Omdat hij ons opzettelijk heeft opgesloten in onszelf en ons moedwillig, volledig heeft afgesloten van elkaar, zodat we eenvoudigweg niet eens op de gedachte zouden komen om tegen hem in opstand te komen. Wij hebben elkander nooit ons ware gezicht kunnen tonen, of misschien beter durven tonen. Wij hebben elkaar altijd volkomen gewantrouwd. Ik had een hekel aan jou en jij aan mij, omdat we geloofden dat het gezicht dat we elkaar toonden, ons ware gezicht was. Maar het was een cocon, waarin we onszelf opsloten, uit zelfbescherming." Loni hing aan haar lippen. Mila was een totaal ander mens dan de Mila die ze gekend had, of liever, dacht te kennen. "Hoe kunnen we ons daarvan bevrijden, Mila?" vroeg ze gespannen en met zwakke stem. Haar pijn was ineens volmaakt onbelangrijk geworden. Dìt was belangrijk! Dit gesprek! De communicatie tussen twee volkomen nieuwe mensen, of liever, tussen twee mensen die eindelijk elkaar hun ware gezicht durfden tonen. "Jij, en ik, en Sal, wij zijn al bevrijd, Kleintje, door jou zijn we bevrijd, door jouw lijden. En als je dadelijk slaapt - want ik ga je een slaapmiddeltje geven zodat je gauw weer opknapt - als je slaapt, Kleintje, ga ik proberen de anderen te bevrijden. " "Maar het doden van een mens kan toch geen bevrijding brengen?" zei Loni, fluisterend, en huiverend bij de herinnering aan wat haar plan was geweest. "Het doden van een mens op zich niet, Kleintje." antwoordde Mila op zo'n tedere toon, dat er een rilling van geluk door haar schrijnende lichaam ging. "maar het redden van vier en twintig mensen ten koste van het leven van een TIRAN, kun je niet vergelijken met het doden zonder meer van een mens." vervolgde ze vol overtuiging. Loni trok haar linkerhand van onder het dekbed uit en greep Mila's hand vast. Op het moment zelf dat ze dat impulsief deed, besefte ze ineens dat het een daad was, die ze nog nooit van haar leven had gesteld, waar ze zelfs nooit op gekomen zou zijn om het te doen. "Mila," zei ze, met verstikte stem. "Heeft er ooit iemand 'dank je wel' tegen je gezegd?" "Nee, nooit, Kleintje." zei Mila oprecht. "Zo er al ooit iemand was, die het wilde doen, dan is dat haar van te voren grondig afgeleerd." "Ik zeg 't je nu, Mila, uit de grond van mijn hart: dank je wel, Mila.", zei Loni zacht en zich voor het eerst van haar leven gelukkig voelend, in weerwil van de marteling die ze achter de rug had, of... misschien juist daardoor! "En ik ben er heilig van overtuigd, Kleintje, dat straks drie en twintig anderen het tegen jou zullen zeggen, Kleintje. Dank je wel, Kleintje, want jij hebt ons bevrijd en daar zullen we jou ons leven lang dankbaar voor blijven." "Och," zei Loni bescheiden. "Ik had geen keus. Of de waanzinnige opdracht van Mon Urla uitvoeren, Of trachten een einde te maken aan zijn waanzin. Als jij de eerste was geweest zou je waarschijnlijk hetzelfde hebben gedaan. " "Ik weet het niet." zei Mila haar hoofd schuddend. "Ik weet 't echt niet. Ik weet niet of ik zoveel moed zou hebben gehad als jij, Kleintje." * * * Sal opende de deur van het vertrek van Mon Urla om het weer binnen te lopen, maar op het laatste moment bleef hij staan en luisterde. Loni moest bijgekomen zijn want hij hoorde Mila zeggen, op een toon en met een stem die zo mooi was, dat er een rilling door zijn ruggewervel liep: "Je zult heel gauw beter zijn, hoor, Kleintje. We zullen met z'n allen voor jou vechten, om je heel gauw beter te maken. Jij hebt je opgeofferd voor ons allemaal, Kleintje en daar zullen we je allemaal eeuwig dankbaar voor blijven." Ze merkten geen van beiden dat hij was binnen gekomen. Zijn ogen sprongen vol tranen. Hij kon het niet helpen. Het was zo mooi, wat Mila zei. En hij begon gewoon echt te huilen toen hij de gebroken, zachte stem van Loni hoorde, bijna onverstaanbaar voor hem, die antwoordde: "Mila,... wat jij mij geeft, is het mooiste geschenk dat een mens zich ooit wensen kan. Ik weet er geen woord voor, Mila, maar we moeten het van nu af allemaal aan elkaar geven." "Ja, Kleintje," zei Mila gesmoord. "dat zullen we doen, voor jou." Hij rilde andermaal en zijn benen begonnen te trillen. Nog slechts enkele uren geleden zou hij zich doodgeschaamd hebben voor zijn tranen. Nog slechts enkele uren geleden zou het niet in hem zijn opgekomen om te huilen! En nu stond hij, in de deuropening, met een mengeling van verdriet en geluk tegelijk, en moest zich met één hand vastgrijpen aan de deurstijl. Mila keek op en zag hem staan. Haar gezicht veranderde in een brede glimlach, zo mooi, zo onweerstaanbaar, alsof ze hem als een krachtige magneet naar zich toe trok. "Sal." zei haar prachtige, tedere stem. "Kom hier, Loni wil je graag even zien, voor ze gaat slapen." Er ging een schok door hem heen, alsof hij ontwaakte, niet alleen vanwege de woorden, maar vooral, door de ongekende toon, waarop Mila sprak. Hij liep wankelend het vertrek in naar het bed en keek neer op Loni, haar ogen open, haar gemartelde lichaam afgedekt met een zacht dekbed. Ze keek hem aan met een wonderlijke glans in haar prachtige zwarte ogen. Schreiend als een kind knielde hij bij haar neer en streelde door haar zwarte krullen en zei met verstikte stem barstend van tederheid: "Kleintje.....ën toen deed hij iets wat hij zich nooit had kunnen voorstellen ooit te doen. Hij boog zijn gezicht naar het hare en drukte zijn lippen heel zacht tegen haar wang. "Kleintje...." fluisterde hij. "Sal,...." fluisterde ze terug en haar bleke gezichtje straalde iets naar hem uit wat hij nooit gekend had en waar ook hij geen woord voor wist. "Sal,..." fluisterde ze. "We hebben het samen gedaan." Hij begreep volkomen wat ze bedoelde. Voor het eerst, na bijna veertien jaar, hadden twee mensen aan boord sámen iets gedaan, in vereniging! Mila legde haar hand op zijn schouder, ook iets, wat ze van haar leven nooit zou hebben gedroomd te doen. "Stil maar, Sal, jongen. Alles komt goed, dankzij jullie twee. Ons Kleintje gaat nu slapen." zei ze heel zacht. "Als ze wakker wordt zal ze zich veel beter voelen." en ze prikte een kleine injektienaald in haar bovenarm. Loni's ogen sloten zich vrijwel onmiddellijk maar de uitdrukking op haar gezicht bleef er een van hemels geluk. "Sal." zei Mila zacht, hem bij zijn arm pakkend om hem overeind te helpen. "Roep de anderen naar het instruktielokaal. Ik zal ze gaan inlichten. Jij blijft hier op Loni passen tot ik terug kom." Hij knikte en veegde met de rug van zijn hand over zijn ogen. Mila, die het zag, pakte een zacht sponsje uit haar koffer, bette het in de bak met water en veegde hoogst persoonlijk zijn gezicht af, terwijl haar ogen in de zijne keken en hem welhaast hypnotiseerden. Hij wist totaal niet meer wat hem overkwam. "Je bent moe, hè, jongen?" zei Mila alsof zijn gevoel haar gevoel was geworden. Hij knikte bijna verdwaasd. "Dadelijk ga jij ook slapen." zei ze, haar hand op zijn arm leggend. "Je hebt natuurlijk geen oog dicht gedaan in je slaaptijd." Hij liep bijna als in een droom naar het monitorpaneel. Pas toen zijn blik erop viel, herinnerde hij zich wat ze hem gevraagd had. Hij schudde de ogenschijnlijke wezenloosheid van zich af en ging in de stoel ervoor zitten. Hij wist nu weer dat er een mogelijkheid was alle kompartimenten tegelijk op te roepen, want dat had Mon Urla in het verleden ook wel eens gedaan. Het was natuurlijk de ene hoofdknop. Hij schraapte zijn keel en drukte hem in. "Attentie," zei hij zo rustig als hij onder de omstandigheden kon. "Dit is Sal Kinir uit de vertrekken van Mon Urla. Allemaal verzamelen in het instruktielokaal en wachten." * * * Ze zaten allemaal in het instruktielokaal op hun gebruikelijke plaatsen, met hun strakke gezichten, die niets prijs gaven van wat er in hun innerlijk omging. Alleen de stoelen van Sal Kinir, Loni Niwu en Mila Atelu waren onbezet. Ze waren allemaal gespannen, vooral de kamergenoten van Loni, maar het was niet aan hun uiterlijk te merken. Er werd geen woord gewisseld en hun verwachting was duidelijk dat zo dadelijk Mon Urla zou verschijnen in de deuropening in zijn witte tunica. Het was voor het eerst in alle lange jaren dat ze aan boord van dit waanzinnige schip waren, dat die deur op een kier open stond! Ze begrepen allemaal dat er iets bijzonders gebeurd moest zijn, omdat het ook niet Mon Urla zelf was geweest, die hen had opgeroepen naar het instruktielokaal, maar Sal Kinir. Geen van hen kwam echter ook maar op de gedachte te veronderstellen, dat Mon Urla hen niet langer in zijn tiranieke macht had. Hoezeer ze hem ook haatten, ze zagen hem stuk voor stuk als onoverwinnelijk. Wel waren ze allemaal hevig geschrokken toen de oproep door alle luidsprekers in het schip klonk. Niet alleen omdat hij van Sal Kinir kwam, maar omdat het zeer ongebruikelijk was voor Mon Urla om hen onverwacht bijeen te roepen. De deur schoof open maar niet automatisch! Hij werd met de hand open getrokken! om, tot ieders stomme verbazing niet Mon Urla, maar Mila Atelu binnen te laten. Nog viel er echter niets te merken van hun verbazing, op de strakke gezichten, hoewel het niet de Mila Atelu was, die ze allemaal zo goed kenden. Nog steeds hielden hun maskers stand, ook al realiseerden ze zich stuk voor stuk, dat Het een totaal veranderde Mila Atelu was, een geheel nieuwe Mila Atelu. Dat gezicht, dat was niet Mila's gezicht, althans niet wat de gelaatsuitdrukking betrof. Haar ogen straalden, zoals ze nog nooit een paar ogen hadden zien stralen. Haar gezicht stond ernstig, maar er lag niets meer op van de arrogantie en hooghartigheid die ze allemaal van haar zo goed kenden. Ze liep het vertrek binnen en bleef voor hen staan. Er lag zowel verdriet als vreugde op haar gezicht, iets wat ze nooit gekend hadden en daarom niet konden determineren. Met zachte, duidelijke stem, waarin niets meer lag van de ijzige hardheid die ze van haar zo gewend waren, zei ze: "Laat jullie maskers maar vallen. Mon Urla is niet meer. Zijn lijk zwerft door het heelal als afschrikwekkend voorbeeld van wat een TIRAN overkomen moest." Ondanks zichzelf, en ondanks de overweldigende ervaring die ze zelf had doorgemaakt, keek ze verbaasd naar de gezichten van haar reisgenoten, die van het ene moment op het andere een metamorfose ondergingen. Het leek alsof er inderdaad op hetzelfde moment een en twintig maskers van een en twintig gezichten vielen, waarna ze nog niet bij machte waren hun ware gevoelens weer te geven. "Sal Kinir heeft hem gedood," vervolgde ze zacht, " maar niet dan nadat de waanzinnige TIRAN, die ons allen veertien jaar in zijn klauwen heeft gehad, eerst Loni Niwu op afgrijselijke wijze gemarteld heeft en geprobeerd heeft haar te verkrachten." Sanri greep naar haar hoofd. Haar ogen sprongen vol tranen. Lasu greep Weni bij de arm en schudde haar zonder enige wezenlijke reden door elkaar. Krawi's ogen spoten vuur en keken wild heen en weer, niet wetend wat te zeggen of te doen. Sarnu leek naar adem te happen. Fos Amin's mond zakte wijd open en Tar Nilo greep met beide handen naar zijn slapen, terwijl Nog Arli zich met beide handen aan de rand van zijn lessenaar vastklemde. Mila gaf hen nog geen kans om te reageren, en vervolgde: "Wij zijn allemaal schuldig aan het lijden dat Loni heeft moeten ondergaan. Wij hebben het allemaal aan Loni en Sal overgelaten om in opstand te komen tegen Mon Urla. Wij zijn geen van allen, ik evenmin als jullie, ook maar op de gedachte gekomen dat wij gezamenlijk het kwaad, dat ons allemaal boven het hoofd hing, aan hadden moeten pakken. Wij zijn lafaards geweest, ik net zo goed als jullie! Wij hebben het aan twee van ons over gelaten in verzet te komen. We zullen Loni en Sal eeuwig dankbaar moeten zijn." Haar ogen sprongen vol tranen. Door haar tranen heen zag ze de totale verwarring waarin ze verkeerden. Die verwarring nam alleen maar mateloos toe, want wat er gebeurde was iets wat niemand ooit van haar, Mila Atelu zou hebben geloofd. Ze barstte in snikken uit en had zichzelf mede schuldig verklaard, ten overstaan van hen allemaal. Ze snotterde: "Loni ...heeft voor ons... geleden. Om ons.... te bevrijden.... van de tirannie en de waanzin. " Ze zweeg en probeerde zich zelf weer meester te worden. Ze veegde met de rug van haar hand de tranen weg. Ze zag dat ze met zichzelf geen raad wisten, geen van hen en dat deed haar goed. Het deed haar zo immens goed, dat haar eigen gezicht weer uitbarstte in een stralende glimlach. "Meisjes," zei ze, "jongens, het is voorbij. Loni slaapt. Ik moet naar haar terug. Sal waakt bij haar, maar hij moet ook gaan slapen. Hij is doodmoe en helemaal overstuur, want hij heeft een mens gedood.. Weet je hoe hij Loni noemde, toen ze nog bewusteloos was, en toen ze weer bij was gekomen?" Ze zweeg even en keek naar de extreme verwarring op de gezichten voor haar. "Hij noemde haar 'Kleintje' en zo heb ik haar ook genoemd. Ons kleintje dat ons heeft bevrijd van de tirannie." Sanri begon wild te snikken, maar dat trok op dat moment niemands aandacht, want er gebeurde ook iets heel anders, dat niemand ooit zou hebben kunnen verwachten. Fos Amin stond op, wankelend en helemaal beduusd en overstuur. Hij draaide zich om en ging voor Ena staan en met verstikte stem zei hij: "Ena, ik vraag je vergiffenis voor alle lelijke dingen die ik tegen je heb gezegd." Het gezicht van het tengere, fragiele meisje verwisselde op dat zelfde moment de trieste blik, die zo kenmerkend voor haar was geweest, al die jaren, door hem als het ware als een gordijn weg te schuiven en te vervangen door de mooiste glimlach die maar denkbaar was. * * * "Morgen gaan we landen." zei Loni Niwu toen ze het ruime, sfeervol ingerichte vertrek binnen kwam. Mila keek op van het leesnotitiecomputertje in haar hand en lachte breed tegen haar. Ondanks dat het al zowat driehonderd dagen geleden was, dat ze Loni in ditzelfde vertrek in een staat van totale verwarring had verzorgd, verraste het haar nog steeds als ze Loni zag binnenkomen met haar stralende glimlach en twinkelende zwarte ogen, met haar prachtige, zwart krullend haar, een volslagen ander mens dan ze veertien jaar lang gedacht had te kennen. Ze zat in een luie stoel achterover geleund, met haar benen op een laag tafeltje, waarop in het midden een fleurig versierd bakje met bloemen stond. Loni wees ernaar en merkte op: "Dat komt van Ena, hè?" "Wie anders?" glimlachte Mila. Ze legde het leesnotitiecomputertje op tafel. Iedereen had er nu zo een. Ze gaven draadloos toegang tot de bibliocomputers, waaruit de blokkeringen van Mon Urla waren verwijderd. Ze kon zich met geen mogelijkheid meer voorstellen dat ze zoveel lange jaren een hekel had gehad aan Loni. Ze was hun leidster geworden, tegen wil en dank, en een leidster, waarvoor iedereen door het vuur ging, omdat ze die door haarzelf niet gewenste positie, uitvoerde als een dienares, hoewel ze soms zeer resoluut beslissingen nam, waar iedereen zich zonder het minste verzet bij neerlegde. Loni voelde zich zielsgelukkig, liep om het tafeltje heen en ging tegenover Mila zitten, in een tweede gemakkelijke stoel, die net driehonderd dagen geleden ook van Mon Urla was geweest. Ze schopte haar sandalen uit en trok de rok van haar kleed een eindje op, strekte haar benen en legde haar voeten ook op het tafeltje. Ze was niet langer gekleed in haar gebruikelijke pakje, maar droeg een fleurige robe waarvan de rok, met van de heupen afhangende stroken in verschillende kleuren tot even onder haar knieën hing, terwijl haar schouders werden bedekt door een brede geplisseerde kraag. Dat was het werk van Ionu geweest, die zich vrijwel onmiddellijk na wat ze hun bevrijding noemden, had ontpopt als een ware coupeuse, zoals Ena haar kunstzinnige aanleg uitbundig uitleefde op het opsieren van hun leefruimtes. Zowel Ena als Ionu hadden een onvoorstelbare fantasie waar het kunstzinnige expressie betrof en Ena had de wanden van hun gemeenschapsruimte veranderd in schitterende, kleurrijke , abstracte en realistische schilderingen. Ionu had zich helemaal geworpen op het vervaardigen van kleding voor Loni. Het enige voorbeeld dat ze had, anders dan hun eigen funktionele pakjes, waren de tunica's van Mon Urla, en die wilde ze beslist niet imiteren. Hoe ze de verschillende stukken van de onverslijtbare kunststof aan elkaar had gemaakt, wist Loni niet, maar er zat, net beneden borsthoogte, zelfs een brede elastische band in verwerkt, die ervoor zorgde dat haar borsten enigszins omhoog gehouden werden, zonder dat het knelde, terwijl het heel grappig was om te zien. De wijde kraag werd in haar hals bijeengehouden door een flonkerende diamant. Die hadden ze gevonden in een kast in het leefvertrek van Mon Urla, waar een hele verzameling van de meest fantastische edelstenen bijeen bleek te liggen. Ze hadden er geen notie van waarom Mon Urla die in vredesnaam had meegenomen van Urda. Al enkele dagen na de marteling die ze had ondergaan, wilde Loni haar pakje weer aantrekken, om samen met alle anderen aan tafel te kunnen gaan, maar Mila had dat absoluut verboden, omdat het haar langzaam genezende huid veel te veel zou irriteren, wat het genezingsproces ernstig zou verstoren. Daarom maakte Ionu, geassisteerd door Ena, uit een van de tunica's van Mon Urla, die hij in soorten bleek te bezitten, een eerste, loshangend kleed voor haar, zodat haar vurige wens om bij alle anderen te zijn in vervulling kon gaan, zonder dat haar geteisterde huid daaronder zou lijden. Vanaf dat moment zaten ze steeds tezamen in de ruime gemeenschapsruimte, die de technokatten - de nieuwe naam voor Loni's groepje - hadden gemaakt door de wand tussen het instruktielokaal en de kleine eetzaal te verwijderen. Het mooiste was, dat Ena, bij het versieren van de ruimte, onafscheidelijk werd geassisteerd door Fos Amin, die de kleurstoffen had gesynthetiseerd in het laboratorium van de agro-biochemische groep, waar ook enkele van de medisch geschoolden al geruime tijd eigener beweging hand-en-spandiensten verleenden. Die eerste keer, dat ze met haar armen door de armen van Mila en Sal in de gemeenschapsruimte was binnengekomen, nog kleiner lijkend dan ze in werkelijkheid was, tussen haar twee lange boezemvrienden, was de ontvangst haar door merg en been gegaan. Hoewel iedereen haar al, meestal in groepjes van twee of drie, aan haar ziekbed had bezocht, was de sfeer van intense blijdschap, vreugde en bewondering, en vooral de saamhorigheid zo overweldigend geweest, dat ze haar tranen, ten aanschouwen van iedereen, de vrije loop had gelaten. En iedereen wist, dat het geen tranen van verdriet, maar van overstelpend geluk waren. Haar eigen kamergenoten, Sanri, Latifu, Ionu en Malisu hadden de stoel aan het hoofd van de tafel voorzien van zachte kussens en toen ze daar eenmaal in plaats had genomen, hadden Gwarnia, Weni en Krawi, als vertegenwoordigsters van de andere groepen een prachtige bloemenkrans om haar hals gehangen, waarna de vier mannen, Fos, Tar, Nog en Sal haar gezamenlijk een bloemenkroontje op haar hoofd hadden gezet. Het enige wat haar erg zwaar was gevallen, toen iedereen die eerste keer eenmaal aan tafel zat, met haar aan het hoofd, geflankeerd door Mila en Sal, was, dat ze haar, met z'n allen, en zonder haar tegenspraak ook maar te willen aanhoren, hadden uitgeroepen tot hun leidster. Het was, tot haar grote verrassing, Tar Nilo geweest, die, zittend aan het andere uiteinde van de lange tafel, op een teken van Mila was opgestaan en het woord had genomen: "Loni," had hij gezegd, met een twinkeling in zijn ogen en een eigenaardige glimlach om zijn lippen, die de ernst van zijn taak accentueerde, "om de ÉÉn of andere voor mij onbegrijpelijke reden, heeft het lot mij verplicht om jou bij deze eerste samenkomst toe te spreken. Ik heb mij daar met hand en tand tegen verzet, maar aangezien het lot erover heeft beslist, heb ik mijn hoofd moeten buigen en zal ik trachten deze eervolle taak, namens ons allen, naar beste vermogen te volbrengen." Er klonk duidelijk een zenuwachtige trilling door in zijn stem. "Juist omdat ik mij de minst geschikte acht, is het een overweldigende eer voor mij. Het valt mij niet zwaar om te zeggen wat wij allemaal aan jou te zeggen hebben; Wat mij zwaar valt is, dat ik mij, tot in het diepst van mijn wezen onwaardig acht om het te zeggen, omdat ik mij eveneens tot in het diepst van mijn wezen schaam, omdat ik een lafaard ben geweest, zoals wij allemaal, behalve jij! Hoe vreemd het ook moge klinken, Loni, de dag van jouw lijden is de dag van onze bevrijding geweest. Als met één donderende klap is er een radikale verandering in ons leven opgetreden, waar wij, in de weinige dagen dat het geleden is, nog maar moeilijk aan kunnen wennen. We worstelen er allemaal mee, maar we zijn intens gelukkig met die worsteling. Jij, Loni, de kleinste onder ons, hebt je de grootste getoond. Van nu af aan ben jij niet alleen de grootste, maar de eerste onder ons; Jij hebt, met jouw moed, die wij allen zo totaal misten, de poort geopend naar de vreugde, naar de blijdschap, naar de vriendschap, naar het geluk. Aan die open poort blijf jij voor ons staan, om te zorgen dat hij nooit meer zal sluiten. Wij zullen jouw leiding van nu af aan volgen, in intense dankbaarheid, zo lang wij leven." Ze had, helemaal beduusd en in de war, tegengeworpen dat als zij niet de eerste was geweest, die de waanzinnige opdracht van Mon Urla had gekregen, zij even laf zou zijn geweest als ieder ander, en dat zij, zonder Sal Kinir, het tegendeel van een bevrijding zou hebben gebracht, maar het werd allemaal weggewuifd als niet ter zake doende. "Sal heeft ons verteld," had Nog Arli, op zachte toon geantwoord, "dat jij het bent geweest die de beslissingen nam en dat hij besloot jou te volgen. Wij bewonderen ook zijn moed, en zijn ook hem dankbaar, dat hij jou volgde en in zijn voetsporen volgen wij jou nu, allemaal, zonder uitzondering." Toen Ionu later een nieuwe jurk voor haar had gemaakt, en ze het er allemaal over eens geweest waren, dat ze die moest blijven dragen, als uitdrukking van haar nieuwe waardigheid als gezagvoerster van hun schip, probeerde ze zich daartegen te verzetten omdat ze, zoals ze zelf alsmaar herhaalde, een van hen allen was en wilde blijven. Mila had het echter voor haar onmogelijk gemaakt haar pakje weer aan te trekken, omdat ze het bovenstuk er af had geknipt, toen ze weer een broekje nodig had, dat ze onder haar jurk kon dragen. Hoe ze ook aan Mila's hoofd zeurde, ze zei niet te weten waar ze het bovenstuk had gelaten. De naam "technokatten" had Sibirna bedacht voor de technische groep, waarop Latifu voor de astrofysici de naam "navikatten" had gelanceerd, omdat die zich tijdens het laatste deel van hun reis vooral met de navigatie zouden gaan bezighouden. Later was daar nog de naam "medikatten" bijgekomen voor de medisch geschoolden en "biokatten" v oor de agro-biochemische groep, hoewel Tar Nilo had volgehouden dat "boerenkinkels" een betere benaming was. Sarnu repliceerde dat zij dat volkomen acceptabel achtte met dien verstande dat de medici werden herdoopt tot billenkijkers. Ze wisten wat katten waren, uit de kinderlektuur die ze vele jaren terug hadden gelezen. Die diersoort was blijkbaar met hun verre voorouders mee naar Urda gekomen, evenals ratten, muizen en sommige insekten-soorten. Overigens waren de vier groepen min of meer uit elkaar gevallen, in die zin dat er vrij snel vriendschappen ontstonden tussen de leden van de verschillende groepen. Bovendien neusden ze allemaal, zonder uitzondering, in de boord computers, naar lektuur die met hun opleiding niets te maken had. De technokatten hadden de vierentwintig lees/notitiecomputertjes geproduceerd, die iedereen intensief gebruikte. Ena ontwikkelde haar kunstzinnigheid, gewoon door te experimenteren met tekenen en schilderen, daarbij met raad en daad geassisteerd door Fos Amin. Ze klaagde nooit meer over menstruatie problemen en haar gezicht was een spiegel van blijdschap en geluk. Zelfs Tinda was een totaal ander persoon geworden, wier luiheid volkomen verdwenen was en die de beste maatjes met Gwarnia was geworden. Deni, van de groep van Mila, keerde haar medische opleiding min of meer de rug toe en ontpopte zich als een ware dichteres. Lasu, met haar kosmologische opleiding, en Sanri, van de technische groep van Loni, vonden elkaar helemaal in hun belangstelling voor psychologische en filosofische problemen en Trewi, het dromerige biopoesje - zoals Loni haar had genoemd - zocht alle computerbestanden af naar muziek en zang informatie en was dik bevriend met Deni en Latifu. Mila zwaaide haar lange benen van het lage tafeltje af in het voormalige privé vertrek van Mon Urla, waar zij en Loni, vooral op aandringen van Sal Kinir, blijvend hun intrek in hadden genomen. "Dus morgen is 't eindelijk zo ver dat we gaan landen, hè?" zei ze, vol oprechte belangstelling, terwijl Loni achterover leunde in haar stoel. Er was totaal niets meer terug te vinden in haar, van de arrogantie en hooghartigheid die zo korte tijd geleden nog zo kenmerkend voor haar waren geweest. "Ja," zei Loni met een brede glimlach om haar lippen. Bij haar was er geen spoor meer van het cynisme van vroeger. Haar strakke gezicht, waar nooit een lachje af kon, bestond niet meer. "De tijdreductie is uitgeschakeld. We vliegen nu in reële tijd. We hebben een continudienst ingesteld in de besturingskabine, voor alle zekerheid, want we komen nu dicht in de buurt van de satelliet." Ruim honderd dagen geleden passeerden ze de buitenregionen van het planetenstelsel en was hun eerste belangrijke manoeuvre begonnen, om hun reuzenschip in het vlak van de ecliptica van het stelsel te brengen en de vluchtsnelheid sterk af te remmen en de koers zodanig in te stellen dat ze rechtstreeks naar de derde planeet vlogen, die zich toen nog aan de andere kant van de centrale ster Hilyous bevond. De navikatten en technokatten hadden daar veel werk aan gehad, vooral toen Sibirna tot hun schrik ontdekte dat de besturingsprogramma's op dit punt ernstige fouten bevatten. Ze waren er allemaal heilig van overtuigd geraakt, dat degenen op Urda, die deze programma's hadden gemaakt, die fouten er opzettelijk hadden ingebracht, om te zorgen dat de hoogmoedswaanzin van Mon Urla op een katastrofe zou uitlopen. Datzelfde gold ook, maar dan zonder gevaarlijk neveneffekt, voor de zogenaamde embryobank, waarover Mon Urla had gesproken. Er bleken helemaal geen embryo's in te zitten, zo ontdekten de medikatten, maar onbevruchte eicellen, die ze op gezag van Loni hadden vernietigd. In een speciaal daartoe door Loni bijeengeroepen vergadering besloten ze, niet op de derde planeet zelf te landen, maar op de grote, kale satelliet ervan. Sal Kinir had uiteengezet waarom met name de technokatten en navikatten daar de voorkeur aan gaven. "Er is geen twijfel mogelijk. De derde planeet, vermoedelijk Geiyous, wordt bewoond door intelligente wezens, naar alle waarschijnlijkheid onze eigen soortgenoten. Hun ontwikkeling heeft in ieder geval het punt bereikt, waarop ze in staat zijn electromagnetische golven te moduleren voor communicatie doeleinden, zij het op een nog erg primitieve, analoge manier. We ontvangen met onze frequentie scanners een cacofonie van gemoduleerde golven," verklaarde hij. "Wij kunnen er nog geen wijs uit. Het zijn namelijk geen moleculair digitale signalen en we hebben de sterke indruk dat er meerdere transmissies op dezelfde frequenties tegelijk worden uitgezonden. Ze komen in ieder geval van de derde planeet. We zijn hard aan het werk om te proberen die uitzendingen te vertalen. In ieder geval houdt het in dat de planeet dicht bevolkt is en dat betekent voor ons, dat wij er beter aan doen niet plompverloren te landen tussen, wat haast wel zeker, zoals ik al zei, onze eigen soortgenoten zijn. Liever voeren we eerst voorzichtige verkenningen uit met onze pendels." Sibirna merkte op dat ze best plompverloren tussen een stelletje mooie mannen wilde belanden, wat Sarnu, de echte boerin, die dik bevriend was geraakt met Sibirna, de reactie ontlokt, dat er gegarandeerd voor Sibirna niet genoeg mannen zouden zijn. Dat moest ze bekopen met een fikse por in haar zij. "Een groot voordeel van een landing op de satelliet is ook," zei Loni, "dat we daar eerst grondig met de pendels kunnen oefenen. Voor we de landing uitvoeren hebben we daar geen mogelijkheid voor." Tar Nilo noemde nog een andere belangrijke reden om liever eerst verkenningen uit te voeren, namelijk om te onderzoeken in hoeverre ze een risiko liepen geïnfekteerd te worden door onbekende bacteriën en virussen, waartegen ze zich misschien eerst moesten wapenen, wat wel eens heel wat tijd zou kunnen vergen. Bovendien, zo vulde Krawi hem aan, was er het gevaar dat zij zelf voor hen onschadelijke kiemen bij zich droegen, die wel schadelijk zouden kunnen zijn voor het leefmilieu op de planeet. Kkort na wat ze hun bevrijding waren gaan noemen, hadden ze, op de bovenetage, achter de besturingskabine - die ze ook voor het eerst van hun leven zagen - een grote ruimte ontdekt met vier pendelschepen erin, alle vier verschillend van grootte en een kast met maar liefst vijfentwintig ruimtepakken. Ze hadden er zich hogelijk over verbaasd dat Mon Urla hen daar nooit van in kennis had gesteld. Achterin de enorme hangar, bevond zich een grote luchtsluis, waar zelfs de grootste van de vier pendels ruim in kon staan. Het dak van de sluis fungeerde als buitenluik. Sinds de bevrijding, hadden ze ook de groepsschema's verschoven, zodat ze allemaal tegelijk aan tafel konden gaan en regelmatig gezamenlijk konden vergaderen. Ondertussen hadden de technokatten ook het spionage systeem in zoverre veranderd dat het alleen nog als algemeen oproep systeem kon fungeren. De technokatten hadden in plaats daarvan voor iedereen een minuskuul communicatortje vervaardigd, dat ze met een bandje om een vinger of om hun pols konden dragen, en waarmee ze op elk gewenst moment hetzij met één ander, hetzij met een groep of met iedereen contact konden maken, waar ze zich ook in het schip bevonden. Alle andere wensen op technisch gebied had Loni afgewimpeld met de opmerking: "We zullen onze tijd hard nodig hebben om de besturingsmachinerie geheel te gaan kontroleren en zo nodig reviseren vóór we een mogelijke landing kunnen wagen." "Wat ben je aan het lezen?" vroeg ze nu belangstellend. "'n Sociologische studie van de Urda maatschappij." antwoordde Mila. "Het is gewoon barbaars dat Mon Urla ons daar geen kennis van liet nemen. Wij weten feitelijk niets over onze wereld van herkomst. Wij weten niet hoe onze ouders, grootouders, ooms en tantes en onze eventuele broers en zusters leven. We weten niet eens hoe ze zich kleden!" "Dat is waar." zei Loni. "Ik kan me mijn moeder niet eens goed meer voor de geest halen. Ik weet niet echt meer hoe ze eruit zag. Ik heb alleen wat los-vaste vage herinneringen aan haar. Van mijn vader herinner ik me helemaal niets. Ik weet niet eens of ik hem wel ooit gezien heb." "Precies," zei Mila ernstig. "Zo vergaat het mij ook en ons allemaal, denk ik. " Er werd op de deur geklopt. Mila stond op om open te doen. Dat was ook iets geheel nieuws, dat iemand eerst klopte voor hij of zij een vertrek in kwam, of liever, dàt iemand überhaupt bij anderen op bezoek kwam. Het was Sal. Hij sloeg zijn arm om Mila heen en drukte zijn wang even tegen de hare. "Zo, grote meid." lachte hij. "Heeft ons kleintje je al verteld dat we morgen gaan landen?" "Ja, hoor, grote knul." zei Mila, haar arm ook even om hem heen slaand. Loni keek lachend toe en dacht er het hare van. "We hebben nog een ernstige diskussie gehad over wie de landing definitief gaan uitvoeren." zei hij lachend naar Loni lopend en haar door haar krullen aaiend. Nog en ik wilden dat het drie dames zouden worden, maar alle dames stonden erop dat Loni het gezag zal voeren en Nog en ik haar zullen assisteren." "Heel goed." zei Mila tevreden. "De rechten van minderheden worden altijd vertrapt, heb ik net gelezen, dus daar moeten wij ons maar van meet af aan tegen verzetten." "Nou, nou," zei Sal lachend, een derde stoel naast die van Mila schuivend. "wat een zware taal! Zijn er op Urda dan minderheden, zoals jij dat noemt?" "Volgens dit boek wel." beaamde Mila, naar haar computertje wijzend. "Met name ouderen en gehandicapten, maar ook homosexuelen en zo." "Homosexuelen?" vroeg Sal niet begrijpend. "Wat zijn dat?" Mila lachte. "Gek eigenlijk," zei ze "dat wij dat niet wisten. Het schijnt dat, zoals vrouwen tot mannen en mannen tot vrouwen lichamelijk sexueel zijn aangetrokken, er ook mannen zijn die zich sexueel op andere mannen richten en vrouwen op vrouwen." Loni ging rechtop zitten en zei gespannen: "Mon Urla heeft het daar tegen mij over gehad. Hij zei dat hij alle, wat hij noemde onvolwaardigen, naar Haidous heeft verbannen, waaronder homosexuelen." "Het zou goed zijn," zei Sal ietwat verbaasd, "als wij wat meer kennis kregen over het leven op Urda, vóór wij zo groen als pasgeboren babies op de derde planeet van dit planetenstelsel aankomen." Mila en Loni knikten instemmend. "Al was het alleen maar, om bij de confrontatie met de bewoners daar, niet helemaal voor achterlijk te worden gehouden." zei Mila instemmend. Op dat moment werd er weer op de deur geklopt, en toen Mila open deed kwamen Sanri en Lasu binnen, die al geruime tijd onafscheidelijk waren. Mila herinnerde zich hoe Sanri haar op de dag van de dood van Mon Urla bijna op haar knieën had gesmeekt haar bij Loni toe te laten. "Ze slaapt nu," had Mila gezegd, maar dat kon haar niet schelen. Ze wilde Loni per se zien en tenslotte had zij haar trillend op haar benen meegenomen naar boven. Daar had het meisje naast het bed van Loni op haar knieën zitten schreien als een kind, en de hand van Loni vastgepakt alsof ze hem nooit meer los wilde laten. Bij herhaling had ze snotterend gefluisterd: "Wij hebben je in de steek gelaten, Loni! Wij hebben je in de steek gelaten!" De ommekeer was voor hen allen zo drastisch geweest, dat ze er stuk voor stuk een hele tijd mee geworsteld hadden. Maar het feit alleen dat Sanri zo onbedaarlijk had zitten snikken, op de dag zelf van hun bevrijding, had Mila er ineens van doordrongen, dat er onderling binnen de groepen, toch meer saamhorigheid had bestaan dan ze voor mogelijk had gehouden. Loni zelf had in de beginperiode herhaaldelijk last gehad van nachtmerries, waarbij ze druipend van het angstzweet wakker werd en Mila haar moest kalmeren. "Er is nog maar één stoel," lachte Sal tegen de beide jonge vrouwen, die binnen kwamen. "Geen probleem." antwoordde Sanri, met een guitig lachje, "Ik kom wel bij jou op je schoot zitten." "Ho, ho!" riep Mila kwasi jaloers uit, haar arm uitstekend voor Sal met haar handpalm recht omhoog. "Je mag dan wel tot de harem van Sal hebben behoord, maar dat is voltooid verleden tijd, dame." Loni knipoogde lachend naar Sanri. Het grapje deed haar immens goed. Ze besefte dat het nog maar zo kort geleden was, dat er niemand aan boord ook maar op het idee kwam om grapjes te maken, laat staan zulke ondeugende grapjes, want Sanri wist even goed als zij dat Mila meer dan normale belangstelling had voor Sal en Sal voor Mila. "Je zult met je avances tot mannen moeten wachten tot we kontakt hebben met de bewoners van Geiyous." lachte Loni. "Dan niet," antwoordde Sanri grinnikend. "Even goeie vrienden, hoor. Mijn achterste is omvangrijk genoeg om op de vloer te gaan zitten." en ze voegde de daad bij het woord, evenals Lasu, die de vierde en laatste stoel ook negeerde en naast haar vriendin ging zitten met haar rug tegen de wand. Ze kruisten allebei hun benen over elkaar. "Weet je, " zei Sanri daarna ernstig, "Als je toch nagaat wat voor een werk wij hebben gehad om die hele machinerie te kontroleren, reviseren en talloze na veertien jaar vastzittende relais weer aan de praat te krijgen, en hoe intens wij geoefend hebben op de landingsprocedure, dan kan ik er werkelijk niet met mijn kop bij hoe Mon Urla ooit heeft kunnen denken dat hij dit schip op z'n eentje op die planeet zou kunnen landen en er weer mee vertrekken." "Het zou een ramp geworden zijn." bevestigde Lasu naast haar. "Zelfs als de besturingsprogramma's wel in orde waren geweest. Hoewel ik toch het sterke vermoeden heb dat hij van plan was ons erbij in te schakelen, want waarom zouden er anders drie stuurstoelen zijn en 22 andere stoelen achter de besturingskabine." "Mon Urla dacht dat hij almachtig was, een soort opperwezen." antwoordde Loni. Terwijl ze dat zei kwam er een vreemde gedachte bij haar op: Moest er niet inderdaad zoiets als een opperwezen bestaan? "Hij eiste van mij dat ik zou zeggen: 'ik aanbid Mon Urla.'." vervolgde ze echter. "En jij werd liever doodgeslagen dan dat te doen, hè, Kleintje?" zei Mila zacht. Loni glimlachte een beetje triest. "Zo eigenzinnig ben ik nu eenmaal." zei ze. "Ik antwoordde hem: 'Ik haat Mon Urla.'." "En de gevolgen waren afgrijselijk." zei Sal ernstig en voegde er ietwat verlegen aan toe: "Ik kan mijzelf nog steeds niet vergeven, dat ik achteruit in de lift sprong, toen jij viel." "Ach, jongen, dat was een volkomen natuurlijke reaktie." antwoordde Loni, met een brede glimlach op haar gezicht. "En ondanks het beestachtige gedrag van Mon Urla heb ik geen kik gegeven. Maar weet je dat ik hem nu niet meer haat? Alle haat is verdwenen. Eigenlijk heb ik alleen maar medelijden met hem. Zijn hoogmoedswaanzin, zijn grenzeloze zelfoverschatting maakte hem zielig. Hij beweerde dat de tienduizend embryo's die volgens hem aan boord waren, allemaal met zijn sperma bevrucht waren." Ze waren er allemaal even stil van. Het was alsof Loni definitief, mede namens hen allen, afrekende met de haat die ze stuk voor stuk gekoesterd hadden tegen Mon Urla. "De haat, de afkeer, de arrogantie, het cynisme, het wantrouwen, " vervolgde Loni met haar heldere, melodieuze stem, "is iets wat in een soort ver verleden ligt, al is het helemaal niet zo lang geleden. Het is allemaal vervangen door iets, waar ik geen woord voor weet, maar wat zo mooi is, dat het niet alleen jezelf gelukkig maakt, maar ook de ander, hè Mila?" Mila knikte heftig. Sal ging wat rechter op zitten en zei: "Dat is 't 'm nou juist. Zoals nu onze houding ten opzichte van elkaar is, zou mijn natuurlijke reaktie niet zijn geweest om achteruit te springen, maar vooruit, om je te grijpen." Lasu trok haar benen op en legde haar armen om haar knieën. "Loni, Sal," zei ze zacht. "Wij hebben jullie twee toen allemaal in de steek gelaten. Er bestond niet zoiets als saamhorigheid. Maar in plaats van dat je het ons kwalijk hebt genomen, heb je ons het geluk geschonken." "Ach," zei Loni, relativerend, "als ik in jullie positie had gestaan, had ik exact hetzelfde gedaan als jullie.... afwachten. Zo waren we allemaal opgevoed. Maar het is voorbij en morgen landen we in een nieuwe wereld en gaan we een nieuwe wereld verkennen en wie weet hoeveel moois ons nog te wachten staat." "Laten we het hopen," zei Sanri en wilde overeind krabbelen. Op dat moment werd er echter weer op de deur geklopt en toen Sal had open gedaan, stapten Deni, Trewi en Latifu binnen, die elkander gevonden hadden in hun geestelijke belangstelling voor hogere waarden dan de dagelijkse beslommeringen. Ze gingen naast Sanri en Lasu op de vloer zitten en Trewi zei, met een fijnzinnige glimlach om haar lippen: "We wilden even met name Loni en Sal een schouderklopje komen geven, zodat ze ons morgen veilig aan de grond zetten. We hebben net gehoord dat zij en Nog de landing gaan uitvoeren." "Dank je wel." zei Loni, gelukkig lachend. Ze had Trewi eigenlijk voorheen nauwelijks gekend, omdat ze zo teruggetrokken was in haar eigen wereldje beneden in de "boerderij". Ze had een heel mooie, zachte stem, en ze wist dat het meisje in de boordcomputers op zoek was gegaan naar informatie over muziek en zang. "Heb je al muziekschrift ontdekt?" vroeg ze belangstellend. "Ja," zei Trewi, "maar het is nogal ingewikkeld en ik heb weinig tijd. Per slot van rekening moeten we zorgen dat we iedereen aan boord in leven houden, nietwaar." Vroeger had Trewi weinig gesproken, maar nu liet ze haar zachte, bescheiden stem vaak horen. "Dat is met ons medikatten heel wat anders." merkte Deni op. "Wij hebben geen fluit meer te doen, want er wil maar niemand ziek worden." "En dus kun jij je naar hartelust uitleven op je poëzie, hè?" lachte Mila. "Ja," knikte Deni. "Ik heb een gedichtje gemaakt, dat ik jullie graag wil voordragen. Mag dat?" "Als het niet te lang is." kwam Sanri tussenbeiden, "We moeten gaan slapen, want morgen wacht ons een enerverende dag. Jullie moeten ook gaan slapen. We moeten morgen goed fit zijn." "Nee, het is maar kort." antwoordde Deni op verontschuldigende en ietwat verlegen toon. "Ik wil het graag horen." besliste Loni, een lichtelijk verwijtende blik naar Sanri werpend, hoewel ze heel goed begreep dat Sanri's opmerking uit bezorgdheid om haar voortsproot. Deni stond een beetje verlegen op en met haar donkere ogen lichtelijk omhoog gericht begon ze met heldere, gevoelige stem uit haar hoofd te declameren: "Er was geen licht, geen helderheid, geen straaltje hoop dat gloorde; de nacht was diep, en lang en leeg, het leven leefde zich en zweeg, geen onzer ooit die inzicht kreeg de duisternis ons smoorde. Toen brak de nacht in schrijnend leed dat hemels licht ons baarde! een licht, zo fel, zo schoon, zo groot, een licht dat hart en ziel ontsloot, de nacht voor goed van ons verstoott', en zielen samen snaarde. Nu moet dit licht, dat ons verhief, steeds onze weg verlichten. Waar leidt het heen, ik weet het niet. maar wie met open ogen ziet, die weet dat iets ligt in 't verschiet, wat onze geest zal richten." Het was even heel stil, toen ze haar ogen neersloeg en een tikkeltje bedeesd bleef staan, niet goed raad wetend met zichzelf. Alle ogen waren ontroerd op haar gericht en Loni kon zich niet bedwingen, stond op en sloeg haar armen om Deni heen en drukte haar lippen op de wang van het donkere meisje en zei heel zacht: "Dat was heel mooi, Deni. Ik hoop en geloof dat je gelijk hebt, al weet ook ik niet waarom." Deni bloosde over haar donkere gezicht en wilde weer gaan zitten, als om zich te verbergen voor de bewonderende ogen van de anderen, maar nu stond Latifu op en zei: "Ik kan mijn gevoelens niet zo poëtisch onder woorden brengen, want mijn nieuwe belangstelling gaat vooral uit naar de taal als fenomeen. Voor dit moment echter overheerst de techniek in mijn hersenen en die techniek hebben we morgen hard nodig." Loni was weer in haar stoel gaan zitten. Latifu liep naar haar toe en legde haar arm even om haar heen, zich niet eens meer herinnerend, hoe haar kamerleidstertje nog maar zo kort geleden de gewoonte had om haar op de kast te jagen. "Welterusten, Loni," zei ze vol genegenheid. "Wel te rusten, Lati." antwoordde Loni teder, haar arm even bij haar voormalige kamergenote om haar middel slaand. Latifu liep langs Loni heen naar Mila en legde haar rechter hand even op de schouder van de breed glimlachende arts en haar linker op die van Sal. Sanri volgde haar, en gaf Sal een fikse klap op zijn rug. "Welterusten." lachte ze en naar Lasu kijkend, "Kom mee, meid." Lasu kwam ook overeind, evenals Trewi en alle drie deden dezelfde ronde als Latifu en Sanri en terwijl ze het vertrek verlieten stond ook Sal op, liep eerst naar Loni, omhelsde haar en zei: "Slaap lekker, Kleintje." "Jij ook, Sal." zei Loni, zielsgelukkig. Daarna liep hij naar Mila, sloeg beide armen om haar heen en zei: "Lekker slapen, grote meid. Ik zal van je dromen." "Wel netjes, hè?" zei Mila en drukte haar wang tegen de zijne. Sal lachte en liep weg. Nu stond Loni ook op, gespte de kraag van haar kleed los met de flonkerende diamant, trok het gewaad over haar hoofd heen uit en liep naar de ruime badcel in de achterhoek van het vertrek. De reiniger hier was duidelijk berekend op de lange tunica's van Mon Urla, want ze kon haar kleed er zo in hangen. Ze legde er ook haar broekje in en baadde zich, gewoontegetrouw vrij snel en zonder veel poespas. Haar huid was weer helemaal gaaf, dankzij de medicijnen van Mila. Eenmaal klaar, maakte ze de plaats vrij voor Mila en ging in het ruime bed liggen dat ooit van Mon Urla was geweest. Het bed van Mila stond er dicht naast, met net genoeg ruimte ertussen om te lopen. Ze ging op haar rug liggen en trok het zachte, dikke en warme dekbed over zich heen. Haar gedachten dwaalden terug naar het gezellige samenzijn van even tevoren. 'Wat is ons leven totaal veranderd! dacht ze. Het is bijna angstaanjagend mooi geworden. Alleen,.... wat voor zin heeft het allemaal? Wat is de zin van al deze schoonheid, als die uiteindelijk opgaat in het niets. Maar is dat wel zo? Kan iets wat bestaat wel vervallen tot niets? Het bewustzijn bestaat, in zekere zin, zelfs meer dan de dode materie! Moet er in de bewuste, biologische energie ook niet een of andere vorm van entropie werkzaam zijn? Kan die onontkoombare natuurwet alleen maar betrekking hebben op dode materie? Als alle energie uiteindelijk onvergankelijk is, waarom dan niet bewustheids energie? Maar de entropie is geen oplossing. konkludeerde ze. Een onvergankelijke werkelijkheid van totale chaos is niet veel meer dan het absolute niets..... Maar dan.... bestaat er wel zoiets als het absolute niets? Natuurlijk niet! Niets is geen zijnde.... Niets is het niet bestaande... de negatie van het zijnde... Maar wat is er dan wel buiten het heelal? Of is het heelal alomvattend en oneindig? Dat kàn niet! Het heelal heeft een begin en een einde! Het is een causale reeks, en een causale reeks is per definitie eindig. Dus móét er een eerste oorzaak zijn! Wat is de eerste oorzaak van de materiële werkelijkheid, als ze niet haar eigen oorzaak is?' Mila kwam uit de badcel lopen en Loni keek naar haar. Ze moest even glimlachen bij de aanblik, die ze al zo vaak gezien had, maar waar ze nooit specifieke aandacht aan had besteed. Zo naakt als ze was, was Mila een heel mooie vrouw, groot, gespierd en slank, met sierlijke, sterke, welvende borsten en fraai gevormde heupen en dijen. Ze liep kaarsrecht op. Het was haar nooit eerder zo opgevallen, omdat ze van kindsbeen af gewend waren naakt te slapen en daarom niet eens op de gedachte kwamen daar aandacht aan te besteden. "Waarom lach je?" vroeg Mila in haar eigen bed kruipend. "Ik moest ineens denken dat de dromen van Sal wel eens minder netjes zouden kunnen zijn, als hij je zo had gezien." "Ondeugd!" schold Mila vertederd. en voegde eraan toe: "Slaap lekker, Kleintje." Loni antwoordde niet meteen. Ze bleef even stil en vroeg toen op zachte toon: "Mila, wat gebeurt er met ons bewustzijn?" Mila keek haar verbaasd aan. "Wat bedoel je?" vroeg ze. "Als ik een klap geef, op de rand van mijn bed," antwoordde Loni ernstig, en deed het voor, "dan zet de energie die ik gebruik zich gedeeltelijk om in het geluid en het resterende deel vervalt tot warmte, volgens de wetten van behoud van energie." "Je spreekt in raadselen." zei Mila een beetje verbouwereerd. "De mechanische energie vergaat niet." zei Loni zonder op haar opmerking rechtstreeks in te gaan. "Hoe zou dan onze bewuste energie wel kunnen vergaan?" Mila antwoordde niet. Ze keek haar met een vreemde glans in haar ogen aan, trachtend haar woorden te verwerken. Na een hele poos zei ze, met een stem waarin de verwarring duidelijk doorklonk: "Je bedoelt, .... dat ons bewustzijn ook onvergankelijk moet zijn?" "Ja," zei Loni, "maar ik weet niet hoe." "Dat is een heel mooie gedachte, Kleintje." zei Mila bijna fluisterend. "'n Heel mooie gedachte...." * * * "Hoogte duizend vijftig, snelheid vijf duizend, decelleratie vijf per seconde. " zei Nog Arli op rustige toon. Hij zat rechts naast haar voor de ingewikkelde navigatie instrumenten. Links van haar zat Sal, wiens ogen ononderbroken over alle metertjes en schermpjes flitsten die de werking van de machines aangaven. De luiken voor de voorruiten waren open geschoven zodat ze een vrij uitzicht hadden op het fel verlichte, kale en desolate landschap van de reusachtige satelliet van de derde planeet. Ze keek naar het gitzwarte uitspansel erboven, met de myriaden flonkerende sterren en verbaasde zich voor de zoveelste keer over de inmensiteit van de ruimte buiten hun schip. Vrijwel hun hele leven hadden zij door die inktzwarte leegte gezworven, zonder dat zij tot het besef waren gekomen van de fascinerende eindeloosheid ervan. Hoe klein, hoe onvoorstelbaar klein was hun kolossale ruimteschip in verhouding tot de ruimte zelf, ja, zelfs in verhouding tot de satelliet waar ze zich naar toe bewogen. En toch was ook die satelliet een onooglijk stipje, zelfs in dit planetenstelsel, laat staan in het melkwegstelsel, om maar helemaal niet te denken aan het hele oneindig lijkende universum. De fascinerende derde planeet, die hun uiteindelijke bestemming was, waar de kale, levenloze satelliet omheen draaide, was niet meer te zien vanuit hun huidige positie. Onder de ruiten, in het instrumentenpaneel voor haar zaten vier projektieschermen, die de beelden vertoonden van de vier camera's die op de evenaar van hun reusachtige, bolvormige ruimteschip zaten gemonteerd en die met hun stereoscopische en infrarood lenzen recht omlaag gericht waren naar het pokdalige uiterlijk van de satelliet. Ze waren er bijna, maar deze laatste momenten waren uiterst spannend. Ze waren al uren bezig met de afremmingsmanoeuvre en ongeveer anderhalf uur geleden hadden ze al hun reisgenoten opgeroepen om boven te komen. Haar ogen richtten zich weer op het kale oppervlak van de satelliet, speurend naar een geschikte landingsplaats. Het zou het beste zijn, bedacht ze, als ze een plaats konden vinden waar ze zich niet direkt in het gezichtsveld van mogelijke teleskopen op de planeet zouden bevinden. Ze hadden er immers geen enkele notie van hoe ver de bewoners van de planeet ook op astronomisch gebied gevorderd waren. Terwijl ze rondkeek, vroeg ze zich af wat ze zou gaan zeggen als ze geland waren. Ze had er al verschillende keren over nagedacht, maar er wilde niets speciaals in haar opkomen. En nu, op dit moment had ze absoluut geen seconde de tijd om erover na te denken. Het was een volmaakt desolate wereld, waar ze zich snel naar toe bewogen. Het oppervlak was voor een groot gedeelte bezaaid met grotere en kleinere meteoor inslag kraters, hoewel er ook enorme vlaktes waren, met her en der verspreide groepen grotere en kleinere keien erin, terwijl andere gebieden volmaakt vlak leken.. Een eindje naar het oosten toe bevond zich een hoog oprijzende krater, waarvan de bodem zich in een eeuwig nachtelijk duister moest bevinden. De bodem was alleen op de projektieschermen te zien, door de infrarood absorptie van de camera's. "Wat denk je van die grote krater daar?" vroeg ze, met haar rechter wijsvinger wijzend naar het oppervlak. "De bodem lijkt me vrij vlak en hij zal ons beschutting bieden tegen mogelijke meteorietinslagen en extreme temperatuur wisselingen." "Wat mij betreft oké." zei Nog Arli opkijkend. Sal verschoof zijn blik een fraktie van een seconde van zijn instrumentarium om te zien wat ze aanwees en antwoordde: "Prima idee. Het zal ons ook beschermen tegen mogelijke ongewenste ontdekking vanaf de planeet." "precies." zei Loni kortaf. Alle 21 anderen zaten achter hen in de gemakkelijke stoelen voorzien van veiligheidsriemen, in de ruimte achter de besturingskabine en keken gefascineerd mee met hun drie piloten naar het snel naderende landschap. De besturingskabine met de ruimte erachter bevonden zich boven de voormalige etage van Mon Urla. De technokatten en navikatten hadden hier wel honderd keer de procedure geoefend met een grote simulatie computer, maar de werkelijkheid van dit moment was wel iets heel anders. Ze waren allemaal gespannen, maar het was de gespannenheid van hooggestemde verwachting. Loni droeg haar fleurige jurk, die ze tot boven haar knieën had opgetrokken om haar benen vrij te houden om met haar voeten de pedalen van de stuurstralen te kunnen bedienen, terwijl ze haar beide handen op de ronde schuifknoppen had liggen, vlak voor de leuningen van haar stuurstoel, waarmee ze de stuwkracht kon regelen. Ze had, evenals Sal en Nog haar veiligheidsriem vastgegespt. Ze konden deze landing niet geheel aan de computers overlaten, omdat er te veel onzekere faktoren waren. Ze wist dat er vier camera's op haar en Sal en Nog gericht waren uit vier verschillende hoeken, om de hele landingsprocedure voor de toekomst vast te leggen. Het zou hen niet gebeuren, zoals hun verre voorouders, dat hun geschiedenis vrijwel geheel verloren zou gaan in de vergetelheid, omdat er niets van was geregistreerd, zodat er alleen maar legendarische overlevering bestond. Met haar voeten bewoog ze de stuurpedalen. Heel even kwam er een gevoel van opwinding in haar op, toen ze zag hoe het kolossale bolvormige schip langzaam verschoof, tot recht boven de krater. Dat was wel heel iets anders dan de simulaties! Daarbij was je je gewoon steeds ervan bewust dat er in werkelijkheid niets gebeurde, zelfs niet kòn gebeuren, terwijl de beelden niet alleen niet echt leken, maar ook totaal anders waren dan het oppervlak van dit hemellichaam, omdat ze op Urda en Haidous waren opgenomen. Ze verdrong het gevoel van opwinding en macht snel uit haar bewustzijn, om zich voor honderd procent te blijven concentreren op de manoeuvre. "Hoogte negen honderd, snelheid vier duizend, decelleratie vijf." zei Nog Arli nuchter. Loni verhoogde de stuwkracht om de dalingssnelheid te verlagen. De grillige bovenranden van de grote krater kwamen langzamer op hen af. Haar rechterhand schoot uit naar het bedieningspaneel voor haar en verstelde de camerastand, zodat ook de dode vlek midden onder het schip zichtbaar werd, overlapt op de vier projektieschermen. Er stak een scherpe rotspunt omhoog, zag ze, midden op de bodem van de krater en haar voeten bewogen de pedalen weer heel licht om voldoende vlak terrein te vinden onder het schip. De bodem van de krater was groot genoeg, konstateerde zij op de schaalverdeling van de projektie schermen. "Hoogte vier honderd, snelheid duizend, decelleratie honderd." zei Nog Arli. "Landingsgestel uit." kommandeerde Loni zacht maar duidelijk. Op de projektieschermen zag ze vier grote poten in beeld komen, elk voorzien van een holle schotel aan het uiteinde. "Landingsgestel uit en vergrendeld." zei de stem van Sal naast haar na enkele seconden. "Hoogte drie honderd, snelheid honderd, decelleratie honderd." klonk de stem van Nog weer. De bovenranden van de krater schoven voor hun ogen beetje bij beetje omhoog. maar ze hadden geen tijd om aandacht te besteden aan de grillige vormen en schaduwen. Er lag een grote kei, of zoiets net op de plaats waar één van de schotels van het landingsgestel moest neerkomen. "Hoogte honderd, snelheid tien, decelleratie..." Nog stopte abrupt omdat Loni nog iets meer stuwkracht gaf en vervolgens zei hij, met lichtelijk trillende stem van opwinding "snelheid nul!" Ze hingen roerloos boven de bodem van de krater die nu hun hele schip omsloot. Loni bewoog uiterst voorzichtig haar voeten tot ze op de projektieschermen zag dat de bodem onder alle vier de landingsschotels vlak was. Haar voeten schoten van de besturingspedalen af naar twee andere pedalen ervoor en ze drukte de linker in. De straalpijpen keerden hun richting omhoog en met haar handen gaf ze stuwkracht. Het schip werd omlaag gestuwd, uiterst langzaam. "Hoogte vijftig," zei Nog Arli. De spanning droop nu van zijn lichtelijk hese stem af. "veertig..... dertig ..... twintig...... tien...... " en toen langzamer nog "negen..... acht.... zeven..... zes.... vijf.... " Er klonk een kort hoog geluidssignaal door de kabine, ten teken dat de antenne de bodem raakte. Loni draaide het gas terug. "vier... " zei Nog. "drie... twee....." Vier lichtjes flitsten op toen de poten de bodem raakten. Sals handen vlogen over zijn instrumenten om de landingsgestel poten zodanig bij te stellen dat het schip precies horizontaal bleef. "Kunstmatige gravitatie uit, Gravitatie in." kommandeerde Loni kortaf. Het duurde één seconde. Toen antwoordde Sal: "Kunstmatige gravitatie uit, Gravitatie in." Er ging een korte heftige trilling door het schip. Loni draaide stuwkracht terug naar nul en drukte met haar rechter voet het pedaal in dat de voortstuwing uitschakelde. Haar rechterhand schoot uit naar het instrumentenpaneel waarop ze een handle verzette die het hele mechanisme vergrendelde. Toen leunde ze achterover en voelde even een lichte duizeling, als gevolg van de plotselinge sterke verlaging van de zwaartekracht. Buiten was het pikdonker geworden. Alleen op de projektieschermen was de bodem van de krater en de direkte omgeving rond de onderste helft van het schip nog zichtbaar. Ze stonden als het ware in een brede koker van loodrecht oprijzende rotswanden. Hoewel hun enorme bolvormige ruimteschip gewichtloos was geweest ten opzichte van de ruimte en alle andere objekten daarin, tot één moment tevoren, had er binnenin een kunstmatige zwaartekracht geheerst, die ongeveer gelijk was aan die van Urda en die met het uitschakelen van de gewichtloosheid tegelijk werd uitgeschakeld. Ze herstelde zich snel van de momentane duizeligheid. Het was alsof haar geest haar lichaam verliet en op zichzelf neerkeek, tegelijk verwonderd, geamuseerd en nieuwsgierig. Ze zag zichzelf zitten in de grote stuurstoel, en glimlachte tegen zichzelf terwijl ze zag hoe de gespannenheid van haar gezicht verdween. Toen hoorde ze haar eigen, heldere, melodieuze stem vast en duidelijk zeggen: "Onze reis is ten einde. veertien Urda jaren geleden zijn wij uit de armen van onze moeders gerukt om meegevoerd te worden op een immense reis door het heelal zonder ook maar de minste notie te hebben met welk doel. Nu weten we dat het doel dat voor ons was uitgestippeld, niet het ware doel was. Uit het oorspronkelijke kwaad dat ons is aangedaan, is een goed geboren, dat niemand van ons zich ooit had kunnen denken. Ik heb het gevoel dat ons nog een veel groter goed te wachten staat, het ware doel van onze reis. Ik weet alleen niet wat het is, maar het is, voor ons, die ons leven lang tussen de sterren hebben gezworven, nog slechts een kleine sprong. Jongens, we zijn er. Onze reis is ten einde. Hij begon in duisternis en is geëindigd in licht. "