2 "Zes dagen geleden, tante Barbie," begon Jenny haar verhaal op ernstige toon, " toen jij met je drie vriendinnen voor een paar dagen naar Londen was vertrokken, kwam deze lange jongeman vanuit Nederland bij het landgoed Hebsburn aan." Ze keek me aan en begon weer te lachen en veranderde haar toon in een plagerige, alsof ze haar diepere gevoelens op die manier wilde maskeren, wat haar totaal niet lukte. "Hij had er een reis van een week opzitten, eerst met de trein en de boot, want een vliegreis kon de armoedzaaier niet betalen en daarna liftend dwars door Engeland, met alleen een rugzak met wat kleren en slaapzak bij zich. Gedurende die lifttocht sliep hij gewoon 's nachts buiten in zijn slaapzak, als 'n echte zwerver, dus je kan wel nagaan, dat hij er bij aankomst op het landgoed zo ongeveer uitzag als een schooier, om van de stank die hij verspreidde, na bijna een week zonder FATSOENLIJK bad, maar niet te spreken. Maar daar wist ik toen nog niks van. Pas de volgende dag hoorde ik zijn verhaal ." Jenny zag er, ondanks mijn veel te grote kleren en zonder enige opmaak, wat mij betrof toch hartverwarmend mooi uit, hoewel dat natuurlijk uiterst subjectief was, omdat het alles te maken had met onze diepe verbondenheid en het intense gevoel van tederheid dat mij, vooral sinds vanochtend, voor haar vervulde. Ze had een overhemd van mij aan, met lange mouwen, die we hadden opgerold, omdat ze veel te lang voor haar waren, terwijl het in de schouders ook veel te breed was, waardoor de oksels ervan ver onder haar oksels bengelden. Alleen rond haar borsten viel de wijdheid mee, al tekenden haar borsten zich er niet erg geprononceerd door af. Onder de borsten was het hemd weer veel te wijd en zat met vele plooien in haar broek, of liever, mijn broek, waarvan de band haar ook flink te wijd was, en dus samengetrokken met de brede riem die erin zat, bijna vlak onder haar borsten. Om haar heupen sloot hij redelijk, maar de pijpen waren ook veel te lang, zodat we ze hadden moeten omslaan, tot bijna halverwege haar knieën. Ze had mijn schoenen uitgedaan, even als de twee paar sokken van mij, die ze over elkaar aan had gehad, om haar voeten wat dikker te maken in de veel te ruime schoenen. Het was natuurlijk geen wonder dat haar tante die gekke uitrusting niet kon waarderen, omdat ze nu eenmaal geen weet had van het hoe en waarom ervan. Ze keek haar tante Barbie aan, die zoals al opgemerkt, verwonderlijk veel op haar leek zoals ze daar zat in de ruime, makkelijke stoel tegenover ons. Het onbegrip straalde nog steeds aan alle kanten van haar af en dat verbaasde noch Jenny, noch mij. "Hij heeft een Engelse grootmoeder," vervolgde Jenny, " van wie hij schijnbaar zijn fantasie rijkheid heeft geërfd en die had hem verteld, dat haar bet-bet-overgrootvader, of mogelijk nog verder terug, want zij had het van haar moeder gehoord en die weer van haar moeder, dat dus die voorzaat een van de laatste graven van Hebsburn was geweest. En, zoals in het achttiende en negentiende eeuwse Engeland te doen gebruikelijk, was de adellijke heer bovendien een excentriekeling geweest. Hij had, volgens de grootmoeder van Henk, één of andere schat in het kasteel van Hebsburn verborgen, en her en der in het gebouw verspreid aanwijzingen achtergelaten, over hoe die schat gevonden kon worden." Jenny, het jonge Amerikaanse meisje, waarvan ik zonet pas de achternaam had gehoord, nu naast mij zittend op het bankje, had er vanochtend in mijn subjectieve visie, stralend mooi uitgezien, ondanks dat ze toen ook in het geheel niet was opgemaakt en geen enkel sieraad droeg en zich alleen maar met wat putwater uit een emmer had kunnen opfrissen en ook al niet in haar eigen kleding gekleed ging, maar in een geleende eenvoudige lichtrode bloes en beige geplisseerde rok die ook al wat te groot voor haar was EN tot net onder haar knieën reikte en met haar voeten in zwarte OOK AL WAT TE RUIME sandalen gestoken. Ze was tenger, maar niet mager en haar hele jeugdige voorkomen was, wat ik zou willen noemen: parmantig, zelfbewust en zelfverzekerd. "Grootmoeder lief" vervolgde ze op badinerende toon, " gaf haar kleinzoon een oude, vergeelde kaart van het landgoed Hebsburn, stopte hem tweehonderdvijftig euro in zijn hand en met dat voor hem fenomenale bedrag op zak, ging meneer op stap om de schat van Hebsburn Castle te vinden." Naarmate ze op dreef kwam, werd haar toon steeds ironischer en daarmee trachtte ze kennelijk haar tante duidelijk te maken, hoe groot haar verbondenheid met mij was geworden. Ikzelf kon weinig anders doen dan 'n beetje schaapachtig lachen terwijl ik ondertussen haar tante zo onopvallend mogelijk observeerde. "Hij is tweedejaars student filosofie - hoe haalt iemand 't in z'n hoofd! filosofie! hoe kan je daar nou OOIT de kost mee verdienen? - en omdat de zomervakantie net was begonnen, kon hij de voor hem zo verre reis gaan ondernemen." Ze keek me aan met haar twinkelende lichtbruine pretogen en ondanks de pesterig spottende toon, waarop ze het verhaal begonnen was, werd ik voor de zoveelste maal bevangen door een gevoel van immense tederheid, voor dit fantastische meisje, met wie ik in zo korte tijd zoveel had beleefd, omdat ik maar al te goed wist, dat zij die spottende toon opzettelijk hanteerde, om haar diepe genegenheid in een omkering van waarden weer te geven. haar tante kende haar vanzelfsprekend goed genoeg om dat te begrijpen. "Meneer wist helemaal niet," vervolgde ze met haar hemelse glimlach weer haar tante aankijkend, "dat het landgoed Hebsburn al jaren werd verhuurd aan, wat hij denigrerend omschrijft als: 'halfzachte Amerikanen, die veronderstellen er te kunnen proeven aan hun voorvaderlijke cultuurhistorie '. Je ziet, hij heeft geen erg hoge dunk van ons, de lummel!" Voor het eerst verscheen er iets van een glimlach op het gezicht van tante Barbie, waardoor het echt op dat van Jenny ging lijken. "Hij dacht," ging Jenny verder, "dat er nog steeds excentrieke afstammelingen woonden van zijn bet-bet-bet-overgrootvader, die op middeleeuwse wijze hun deuren beschermden met ridders in harnas, zwaaiend met zwaarden. In plaats van gewoon de openstaande voordeur in te lopen, zodat niemand enige aandacht aan hem zou hebben besteed en hem waarschijnlijk voor loodgieter of zo zou hebben aangezien, besloot de fantast om op de meest absurde manier die hij bedenken kon, het gebouw binnen te komen. Toen het donker was geworden en er niemand buiten te bekennen was, klom hij in de hoge kastanjeboom, die buiten mijn slaapkamerraam staat, hing zijn rugzak daarin aan een tak en klom vervolgens langs een andere tak in de richting van mijn openstaande raam. Toen hij er bijna was, zwiepte de tak eerst omlaag, en daarna weer omhoog, en om niet zijn nek te breken met een val van tweehoog in het grint, greep hij zich vast aan de vensterbank van mijn raam, maakte een soort salto mortale en belandde boven op het bed waar ik net in een rustige slaap was weggedommeld. Gelukkig schrok hij veel erger dan ik, bij de ontdekking dat hij bovenop een vrouwspersoon was beland, want ik gaf natuurlijk een hartverscheurende gil, zodat hij niet wist hoe snel hij van mijn bed af moest komen, waarbij hij zich volkomen verstrikte in mijn laken en met dat laken als een wirwar om zich heen rende hij de deur van mijn slaapkamer uit, de gang op, zag een trap, donderde er bijna af, omdat hij over het laken struikelde, greep zich op het laatste moment vast aan de leuning en gleed met een moordgang kop voor langs de leuning omlaag, gadegeslagen door mevrouw Simpson, die, zoals gebruikelijk, flink in de olie was en die krijste: ' 'n spook! 'n spook!'" Ze gaf mij een vriendschappelijke por in mijn zij terwijl de tranen van het lachen bij de herinnering over haar wangen biggelden. Bij mij gingen de koude rillingen weer door mijn rug, onder haar smakelijke beschrijving van mijn inderdaad, achteraf bezien, absurde capriolen. "Hij kon maar op het nippertje voorkomen," ging ze verder, " dat hij alsnog zijn nek brak toen hij het einde van de leuning had bereikt, en in paniek geraakt door het gekrijs van mevrouw Simpson, opende hij de eerste de beste deur die hij vanuit mijn laken kon ontwaren en donderde alsnog daar de trap af, omdat hij de deur van de grote wijnkelder in zijn wanhoop had gekozen, die achter hem dichtsloeg waardoor hij in het stikdonker terecht kwam. Deze keer had hij stom geluk dat hij zijn benen niet brak, WANT die zaten in het laken verstrikt, zodat hij op zijn zitvlak de trap af denderde, wat hij nou nog aan zijn stuitje moet voelen, als je 't mij vraagt." Om mijn capriolen in een wat minder ongunstig perspectief te stellen, deed ik een poging om tussenbeide te komen, maar ze gaf me geen kans, gaf me weer een por in mijn zij en vervolgde: "Nou, en daar zat ie dan, onder aan de trap in de kelder, waar hij geen hand voor ogen kon zien. Hij wurmde het laken van zich af, rolde het op en bond het om zijn middel, om het niet als corpus delicti daar te laten liggen. Zoveel benul had ie nog wel. Hij zocht en vond zijn aansteker in zijn broekzak - want de lummel rookt ook nog, al heeft ie daar de laatste vijf dagen gelukkig van moeten afzien! - en bij het zwakke licht daarvan, ontwaarde hij vlak naast zich, op een schap, een ouderwetse olielamp. Hij had natuurlijk veel eenvoudiger even de trap weer op kunnen lopen om het licht aan te doen met de schakelaar naast de deur, maar op zo'n simpel idee kwam meneer in zijn ontreddering niet. Vrouwe Fortuna was hem echter wat beter gezind, want er bleek nog petroleum in de olielamp te zitten ook, en na een aantal mislukte pogingen kreeg hij de lamp aan met zijn aansteker - want lucifers had hij niet bij zich - en vervolgens doemden voor hem de rekken met flessen wijn op. Zonder ook maar één moment te beseffen dat hij zich daarmee verlaagde tot het gilde der dieven, griste hij er een fles uit, ontkurkte hem met de kurkentrekker van zijn zakmes en lurkte hem ongegeneerd achter elkaar half leeg." Weer probeerde IK tussenbeide te komen, om het relaas van de gebeurtenissen wat in mijn voordeel te nuanceren, maar ze legde resoluut haar hand op mijn mond en lachte smakelijk: "Nee, nee, Ik vertel het verhaal, exact zoals jij het mij hebt verteld. Als dat niet met de werkelijkheid strookt, heb jij mij zelf voorgelogen." en zich weer tot haar tante kerend, ging ze verder: "Nou, je kan wel nagaan, dat hij daarna aanzienlijk optimistischer op zijn benen stond, al was het wel wat minder vast. Hij drukte de kurk weer op de fles en met, wat wij noemen Dutch courage - oftewel dronkenmans moed - en met mijn beddenlaken om zijn middel geknoopt en in de ene hand de olielamp en in de andere de half lege fles - of half volle geeft zijn gemoedstoestand misschien beter weer - ging hij in de kelder op onderzoek uit en vond aan het andere einde weer een deur, met zo'n ouderwetse klink die gewoon in een sleuf valt, en na die met veel gepiep en gekraak geopend te hebben en aan de binnenkant weer gesloten, ook met zo'n ouderwetse klink, die van de andere kant niet open gemaakt kan worden, stond hij weer op een trapje van slechts enkele treden, maar donderde er deze keer niet af. Het was maar een klein hokje waar hij zich nu in bevond; in de bodem ervan bleek een betonnen luik te zitten, met een roestige metalen handgreep aan een van de zijkanten. Dat deed zijn toch al rijke fantasie onmiddellijk oplaaien, gestimuleerd, uiteraard, door de oude Franse wijn. Hij lichtte het luik op, zoveel kracht had hij nog wel, ondanks de wijn, en ontwaarde een rond gat met zwaar verroeste metalen beugels in de zijwand, die kennelijk als trap bedoeld waren. In zijn verbeelding zag hij zijn excentrieke voorouders een vijandig beleg ontvluchten door onderaardse tunnels, zodat hij zich op slag in een labyrint van vluchtgangen waande en dus stak hij de fles wijn tussen zijn broekriem, hing de lamp aan zijn arm en daalde het trapje af naar beneden. En zo waar.... hij bevond zich in een ondergrondse tunnel, waar de lucht bedompt rook en hij diertjes - vermoedelijk ratten - hoorde wegschieten en waar hij, bij het neerzetten van zijn voeten, een dikke wolk stof deed opwaaien , die in de bekrompen ruimte een tijdlang bleef hangen en hem een onbedaarlijke hoestbui bezorgde. "Intussen begon zijn olielamp het loodje te leggen. De hoeveelheid petroleum erin was blijkbaar bijna op haar eind, dus hij spoedde zich zo snel mogelijk de tunnel in, om te zien waar die heen leidde, maar na nauwelijks een tiental meters flikkerde zijn lamp zoals dat heet, als een nachtkaars uit. Hij liet hem staan waar hij stond en ging op de tast verder. Dát ... had hij niet moeten doen!" Ze keek me weer aan, met die brede lieve glimlach, en die twinkelende pretoogjes, haalde even haar neus op, alsof ze zelf het stof in de onderaardse gang nog wilde opsnuiven en zei kwasi meelevend: "Arme jongen, hè?" en richtte zich weer tot haar tante, van wier gezicht het onbegrip NOG STEEDS in alle toonaarden af te lezen was en vervolgde: "Want zie je, tante Barbie, voor hij besefte wat hem overkwam, voelde hij ineens geen grond meer onder zijn voeten en lazerde hij in een waterput, die midden in de tunnel zit. Hij ging kopje onder in het ijskoude water, zo diep was die put en toen hij weer boven kwam kon hij zich slechts met de grootste moeite, beetje bij beetje naar boven werken, met zijn rug, handen en voeten tegen de wanden aangedrukt. Hij greep zich steeds vast aan uitstekende stukken steen en op een gegeven moment, vlak voor hij de bovenrand had bereikt, gaf één zo'n steen mee, plonsde omlaag, en toen hij zijn hand in het ontstane gat stak, om zich daarin weer vast te grijpen, voelde hij een opgerold stuk perkament of zo. Als je het mij vraagt was het gewoon oud papier, maar een dergelijke pragmatische conclusie paste niet in zijn fantasierijke verbeelding. Zijn hart begon sneller te kloppen. 'Der vaderen erfdeel!' flitste het door zijn door water en wijn benevelde brein. 'Dus grootmoeder had gelijk!' Hij trok het stuk perkament of oud papier eruit en klom uit de put, zonder het te weten aan de andere kant ervan. Helaas had hij geen licht meer voorhanden om het voorvaderlijke geschrift te ontcijferen. Gelukkig voor hem, echter, of misschien juist ongelukkig, was de wijnfles in zijn riem er niet uitgeschoten en was de kurk erop blijven zitten, zodat de drank erin onbeschadigd was gebleven en hij hem andermaal kon ontkurken en verder leegdrinken. Hij probeerde ook nog een sigaret aan te krijgen, uit het pakje dat hij in de zak van zijn hemd had, maar aangezien ze natuurlijk ook doorweekt waren, lukte hem dat niet en smeet hij het hele pakje woedend weg en hoorde het in de put plonzen! Met tollend hoofd, al zal hij het beslist ontkennen, had hij nog zoveel benul, dat hij mijn laken van zijn middel losknoopte, het uitwrong en het min of meer tot een kussen opvouwde, zo nat als het was, waarop hij er zijn bedwelmde hoofd op te rusten legde en in doffe slaap viel, midden in een dikke laag eeuwenoud stof."