7 Tijdens het relaas van haar nichtje had ik de sterke indruk dat tante Barbie mij vanuit haar ooghoeken observeerde en ik was er zeker van dat haar blik er een van toenemende waardering was. In de aandacht voor haar pleegdochter lag, als ik het goed inschatte, steeds meer bewondering. Met ingehouden adem zei ze nu: "Goeie genade! Hoe heb je dat in 's hemelsnaam durven doen, kind?" Jenny boog haar hoofd, bijna verontschuldigend. "Ik had geen keus." zei ze zacht. "Ik was er mede schuldig aan dat hij in levensgevaar was gekomen en was de enige die hem kon redden, dus móést ik wel." "Maar daarmee heb je jezelf ook in levensgevaar gebracht." concludeerde haar tante. Jenny knikte ernstig maar zei niets. Haar tante vervolgde: "Maar nu wil ik geen woord meer van je horen. Nu eet je eerst je eten op!" Jenny glimlachte opgelucht en gehoorzaamde het bevel van haar pleegmoeder. Ze had mij verteld hoe haar tante haar had opgevangen in de moeilijkste periode van haar jonge leven, toen haar ouders bij een verkeersongeluk van het ene moment op het andere van haar werden weggerukt. Na het zeer zware en moeilijke rouwproces, waarin tante Barbie haar enige steun en toeverlaat was geweest, was ze soms in haar puberjaren recalcitrant geweest maar dan was er altijd de immense liefde van tante Barbie geweest, die haar weer met beide benen op de grond had gezet en die soms urenlang met haar had gepraat over menselijke waarde en waardigheid. Tante Barbie was ongetrouwd, maar had haar nog niet zo lang geleden verteld over haar verliefdheid toen ze net dertig jaar was, op een man, die haar had verleid en toen zij over trouwen had gesproken, alsmaar de boot afhield, tot ze tot haar ontsteltenis ontdekte dat de man getrouwd was, al grote kinderen had en dat zij niet de enige buitenechtelijke relatie was die hij er met zijn charmes op nahield. Eerst WAS ze bang geweest, dat haar nichtje haar achting en genegenheid voor haar zou verliezen, door haar de waarheid te vertellen, maar de band tussen hen was nog onverbrekelijker geworden dan hij al was, toen Jenny had gezegd dat ze nu nog veel meer van haar hield, omdat ze niet geschroomd had haar te vertellen dat ze ook maar een gewoon mens was, en daarmee een groot mens. Een ander voorval, dat Jenny mij had verteld, gaf mij nog meer respect voor haar tante. Het was ongeveer twee jaar geleden geweest, toen Jenny net vijftien was, dat haar tante een heel goede vriend had, die vaak bij hen over de vloer kwam en plotseling niet meer verscheen. Toen ze haar tante naar de reden had gevraagd, had die eerst de boot afgehouden, met een 'Hij heeft zeker een aardigere vriendin gevonden.' maar later had ze haar nichtje verteld, dat hij haar ten huwelijk had gevraagd, en dat ze hem, na lang wikken en wegen en met ontzettend veel pijn in het hart, had afgewezen om ... haar! "Om mij?" had Jenny verbaasd gevraagd. "Ja, schatje," had haar tante gezegd. "Om jou. Want hij was niet alleen gek op mij, maar ook op jou. En ik heb al zo veel gevallen gehoord van stiefvaders die hun huwelijk te grabbel gooien met stiefdochters, en daarmee niet alleen hun vrouw ruïneren, maar ook dat dochtertje, dat ik het er niet op durfde wagen, want jij gaat voor mij vóór alles." Ik haalde de bakjes dessert uit het koelkastje en we aten ze zwijgend leeg. Daarna schonk ik de koffie in terwijl Jenny vervolgde met nu weer een ondeugend lachje om haar lippen: "Wind je het geen schande, tante Barbie, dat je onbesuisde pleegdochter, ondanks de degelijke opvoeding die jij haar hebt gegeven, nog geen dag nadat ik dat jong had leren kennen, mij in zijn bijzijn al uitkleedde en hij in mijn bijzijn en dat we dicht tegen elkaar aan zogezegd in bed lagen? Hoe kon je nou toch zoiets schandelijks van mij verwachten?" Haar tante stak haar hand uit, greep haar nichtje bij de arm, schudde haar even flink door elkaar en zei, kwasi boos: "Luister, grote ondeugd die je bent! Op de eerste plaats blijf ik van mening dat je oerdom bent geweest, door geen hulp te zoeken, anders was het hele probleem veel sneller en effectiever opgelost en had je jezelf niet in levensgevaar gebracht, maar op de tweede plaats ben ik apetrots op je, omdat je getoond hebt dat je een dappere meid bent, die niet zo maar iemand in de steek laat, die ze zelf mee in moeilijkheden heeft gebracht. Dat is ware vriendschap." Jenny lachte ontroerd. "Precies, Tante Barbie. Ik heb de pest aan al die lui die het over vriend of vriendin hebben met betrekking tot iemand waarmee ze gelijk in bed kruipen. De laatste vier dagen heb ik meer over vriendschap geleerd dan ik ooit voor mogelijk heb gehouden en dat heeft geen enkel moment iets te maken gehad met seks, noch bij mij, noch bij Henk." Ze nam een flinke teug van haar koffie en vervolgde: "Weet je, tante Barbie, toen we daar in de rubberboot lagen te dansen op de golven, en de rozenkrans HADDEN gebeden, toen heb ik spontaan Henk een zoen gegeven. Wind je dat vreemd?" "Nee, schatje." lachte tante Barbie vertederd. "Dat spreekt bijna vanzelf." "Maar je weet dat ik niet erg zoenerig ben aangelegd. Ik heb 'n hekel aan al dat gelegenheids gezoen en verfoei al die kerels die denken dat ze alle meisjes maar mogen aflikken." "Ik weet 't." lachte tante Barbie. "En dat ben ik voor honderd percent met je eens. Juist daarom was het goed." en de glimlach op het gezicht van de veel oudere Jenny liet haar bijna lijken op de echte. Ze keek mij aan en vroeg: "En heb jij haar terug gezoend?" "Wat kon ik anders doen?" vroeg ik. "De engel die mijn leven redde afwijzen?" "Maar die zelfde engel die haar vleugels al lang kwijt is, zette mij intussen in grote zorgen." zei de vrouw ernstig. "Ik heb 't Henk niet verteld," zei Jenny, de opmerking van haar pleegmoeder negerend. "maar dat was de eerste echte zoen die ik ooit een jongen heb gegeven." Ik keek haar aangenaam verrast aan en zag tegelijk dat haar tante helemaal niet verrast was. Jenny zag mijn blik en voegde er met een stralend gezicht aan toe: "Niet omdat ik een groentje ben, hoor! Gewoon, omdat ik nooit eerder de impuls heb gevoeld om mijn innerlijk zo prijs te geven." Haar woordkeus zou mij een paar dagen geleden nog verbaasd hebben, nu niet meer. Haar tante blijkbaar ook niet. Die kende haar al veel langer dan ik. Ze reageerde er niet op, maar vroeg nieuwsgierig: "Hoe zijn jullie weer aan land gekomen en waar?" "We werden herhaalde malen wakker door het gedans en geslinger van het vlot." vervolgde Jenny haar verhaal. "Ik sta er nog versteld van dat we geen van beiden zeeziek zijn geworden en eigenlijk niet echt bang, dan alleen op bepaalde momenten. 't Was zo'n vreemd bed, zonder fatsoenlijk kussen en alsmaar op en neer dansend, van voor naar achter en soms van links naar rechts, zodat we bij wijlen ons hart vasthielden in de overtuiging dat het vlot zou omslaan, of dat we het gevaar liepen overvaren te worden. Soms rolde ik onverwacht op Henk en soms hij op mij waardoor we telkens wakker schrokken en snel terugdraaiden om het vlot in evenwicht te houden. Maar blijkbaar zijn we, van vermoeidheid toch langer in slaap gevallen en werden we weer wakker omdat de zon op ons tentje scheen en door het licht rode doek ons hutje, zogezegd, in een vreemde rossige gloed zette. En toen het licht was geworden moest ik ook hoognodig plassen, dus moest ik wel uit m'n slaapzak kruipen en het tentje uit. Dat was een nare ervaring. Op de eerste plaats rilde ik van kou, want ik was in m'n nakie en het was heel vroeg in de ochtend en er woei een frisse bries. Gelukkig sloeg mijn eigen nachtpon mij in m'n gezicht, omdat hij meteen buiten het tentje aan de lijn bengelde en omdat hij droog was, haakte ik 'm los en schoot hem aan. Dat hielp niet veel, want 't was nu eenmaal een zomernachtpon. "Op de tweede plaats was het zien van de zee rondom het vlot een akelige gewaarwording, die mij een beetje duizelig maakte. Het leek alsof de hele wereld in wilde beweging was, met mijzelf in alle richtingen mee slingerend. Maar goed, ik moest hoog nodig, en ging dus in arren moede over de achter rand van het dansende bootje zitten, met m'n nachtpon omhoog, zodat hij niet nat kon worden en ik greep me met beide handen vast aan de stok waaraan de draad van het tentje zat, met de kleren wapperend in de ochtendzon. Af en toe schrok ik me rot, als het vlot ineens met zijn kop op een golf omhoog ging en met de achterkant, waarop ik zat, als het ware de diepte in schoot en het koude zeewater tegen mijn billen kletste. En toch was ik niet echt bang, omdat ik wist dat zo'n opgeblazen vlot niet kon zinken, tenzij er ergens een lek in zou komen. Terwijl ik daar zo zat zag ik dat er buiten het tentje op de opgeblazen zijkanten van het vlot aan weerskanten een peddel zat vastgesjord, die blijkbaar telescopisch verlengd konden worden en aan mijn voeten lag een rol nylon touw, waarschijnlijk bedoeld om uit te gooien naar een schip dat het vlot zou vinden. "Dat interesseerde me op dat moment echter niet en ik pakte ook m'n slipje van de waslijn en kroop snel terug het tentje in, om weer in de slaapzak te kruipen. Ik vroeg me in gemoede af, hoe het toch mogelijk was geweest dat ik zo totaal de kluts was kwijt geweest dat ik mij, de vorige middag automatisch had uitgekleed en die stomme nachtpon en dat nylon slipje had aangedaan. De macht der gewoonte, heette dat, hoewel ik de nacht tevoren nog zonder nachtpon had geslapen. "Hoe vroeg 't ook was, Henk had geen rust meer. Hij zei dat hij wilde gaan kijken of hij de kust kon zien. We hadden geen idee hoe laat het was. Ik had mijn horloge niet bij mij en dat van Henk stond stil, door de langdurige zeewaterdoop, maar het moest nog erg vroeg zijn, want het is hartje zomer en dan komt de zon al heel vroeg in de ochtend op. Henk kroop naar buiten en omdat hij het ook koud kreeg, trok hij zijn inmiddels droog gewaaide kleren aan. Na een minuut of vijf riep hij naar binnen: 'Volgens mij zie ik meeuwen vliegen, ver naar het oosten. Maar de zon staat nog laag boven de horizon, dus ik kan 't niet goed zien.' 'Wat betekent dat dan?' vroeg ik nogal dom. 'Waar meeuwen vliegen moet de kust zijn.' legde hij uit. "Hij kwam pas ongeveer tien minuten later weer binnen en we dronken allebei een beker water - uit dezelfde beker, want er was er maar één - en aten wat van de biscuits op, die in een van de zijtassen van de boot zaten. Ik was gaan zitten, met de slaapzak tot over mijn schouders, net ver genoeg open dat ik er één hand uit kon steken, om te eten. Hij vertelde mij, dat hij zo lang buiten was gebleven, omdat zijn darmen van streek waren. 'Dat is geen wonder.' zei ik. 'Het verbaast mij dat de mijne het nog hebben gehouden.' Hij negeerde mijn antwoord en vervolgde: 'Er zitten daar achterin ook twee zakken, één met vuurpijlen en een met iets wat me op een ballon lijkt, met een flesje erbij, waar vermoedelijk helium in zit.' vertelde hij op ongeïnteresseerde toon. 'Waar is dat goed voor?' vroeg ik verbaasd. 'Die vuurpijlen om bij nacht de aandacht van een passerend schip te trekken.' veronderstelde hij, 'en de ballon, waarschijnlijk, om op de radar van een schip gezien te kunnen worden.' "Hij bleef even stil en daarna keek hij mij aan, met een eigenaardige blik in zijn ogen, waaruit imense warmte straalde. Het gaf me een vreemd gevoel van blijdschap, ondanks de benarde situatie waarin we ons bevonden en ik zag dat hij ook dat gevoel had. Het WAS NET alsof we elkanders nabijheid als veiligheid ervoeren. Ineens zei hij zacht: 'Jenny, we hebben gisteravond tot zesmaal toe gebeden: vergeef ons onze schuld, zoals wij aan anderen hun schuld vergeven, maar moet ik werkelijk die mensen, die mij wilden vermoorden, vergeven?' "Ik geloof dat ik minutenlang niets kon zeggen, tante Barbie. Er flitsten allerlei gedachten door mijn hoofd. Hoe kon Christus zoiets van ons eisen? Henk zag en voelde mijn verwarring en zei zacht: 'Ik denk, dat Christus wil zeggen, dat God alles vergeeft aan mensen die zich bekeren en Hem aanvaarden en dan mogen wij niet achterblijven.' 'Maar heeft Christus ook niet gezegd,' antwoordde ik verbijsterd, 'dat wie ergernis geeft aan een kind - en we weten dat hij daarmee bedoelde mishandeling of sexueel misbruik van kinderen - niet meer verdiende dan met een molensteen om de nek in zee geworpen te worden? Met andere woorden, zulke daden zijn ook voor Hem onvergeeflijk.' "'Tenzij zulke mensen berouw tonen," zei Henk, 'want ons geloof leert ons toch dat berouw een conditio sine qua non is voor vergiffenis?' "Tante Barbie, er ontspon zich daar in dat op de golven dansende rubberbootje een hele theologische discussie, waar we geen van beiden helemaal uitkwamen. Maar het was wel fijn en bracht ons nog dichter bij elkaar, geestelijk gesproken, terwijl we lichamelijk dicht tegen elkaar aan zaten, ik NOG in mijn slaapzak en hij al VOLLEDIG gekleed op de zijne. Ondertussen danste het vlot op en neer en heen en weer op de golven, zonder dat we wisten waar of waarheen. We besloten dat vergevingsgezindheid op de eerste plaats inhield dat we elke vorm van wraakzucht moesten uitsluiten en op de tweede plaats, dat berouw altijd een voorwaarde moest zijn voor definitieve vergeving. Ben jij het daarmee eens, Tante Barbie?" "Helemaal, m'n schatje." antwoordde de vrouw vertederd. "Ik ben blij dat jullie daar al op zo'n jonge leeftijd zijn uitgekomen. Bij mij heeft het veel langer geduurd." Jenny keek haar tante peinzend aan, alsof ze probeerde te peilen waar haar pleegmoeder aan refereerde. Na enkele seconden besloot ze echter er niet op in te gaan en vervolgde haar verhaal: "Henk bracht mij de brede sjaal, die ze gebruikt hadden om om zijn gezicht te binden. 'Doe die onder je nachtpon,' suggereerde hij, 'dan blijf je warmer.' en hij ging weer naar buiten, zodat ik het alleen kon doen. Alsof 't nog wat uitmaakte! Maar zo is ie, privacy staat hoog in zijn vaandel en dat waardeer ik ten zeerste. "Nadat ik die warme brede sjaal onder mijn nachtpon had gedaan, rolde ik de slaapzakken weer op en stopte ze terug in hun waterdichte tassen, om daarna ook het tentje uit te kruipen. 'Nou weet ik 't zeker.' zei hij. 'De kust is recht naar het oosten. Daar cirkelen meeuwen rond. En iedere keer als we op een golftop zijn, lijkt het mij dat ik de kust zie.' 'Zal ik 'ns op jouw schouders gaan staan om te kijken?' vroeg ik nogal onnozel. 'Ben je gek!' riep Henk verbouwereerd uit. 'Dat hou je nooit in dit wiebelende vlot. Trouwens, 't is ook niet nodig.' Zei hij. 'Die meeuwen zijn voldoende bewijs. We moeten gaan roeien.' besliste hij. Hij trok de stok, die het tentje rechtop hield, uit de ringen en vond een klein ventiel, waarmee hij de opgeblazen spanten van het tentje liet leeglopen, zodat het zich op de bodem van de boot neervouwde en we haalden de roeispanen of peddels, of hoe je ze noemen wilt, uit hun lussen en trokken ze op volle lengte uit. Ze bleven daarbij halverwege in een draai ring op de opgeblazen zijkanten v an de boot zitten en dicht naast elkaar zittend op de bovenkant van het tentje begonnen we te roeien. Althans, dat was de bedoeling, maar ik had nog nooit van m'n leven geroeid en hij wel, dus het resultaat was dat we in plaats van naar de kust te bewegen, rondjes begonnen te draaien op het water, OMDAT HIJ WEL EN IK NIET GOED ROEIDE, met als gevolg dat we af en toe dwars op de golven kwamen te liggen en het bootje vervaarlijk scheef ging hangen. Volgens Henk, die mij uitlachte, stak ik het platte uiteinde van de roeispaan veel te diep in het water, waardoor ik de steel iedere keer in mijn gezicht kreeg, in plaats van, net als Henk, net beneden borsthoogte. "'Laat mij maar alleen roeien.' grinnikte hij. 'Niks ervan.' besliste ik. 'Leer mij hoe ik 't moet doen.' En dat deed hij, door mijn peddel ook met een hand vast te pakken en mij te vertellen hoe ik hem moest hanteren en hij trok minder hard aan de zijne, zodat ik beetje bij beetje de slag te pakken kreeg. "Intussen vertelden we elkaar over onze herkomst, onze familie, onze schoolprestaties en wanprestaties, onze ideeën, onze verlangens, onze illusies enzovoort. Het waren heel fijne gesprekken, waarin we allebei heel openhartig waren voor elkaar en ons niet beter probeerden voor te doen dan we zijn. Hij vroeg op een gegeven ogenblik heel ernstig: "'Ben je inderdaad van plan in 'n klooster te gaan?' Ik keek hem nieuwsgierig aan, omdat ik zo'n stil vermoeden had, dat hij hoopte dat ik nee zou zeggen. Des te verraster was ik, om in zijn ogen pretentieloze belangstelling voor mij te lezen. 'Een jaar geleden,' zei ik ernstig, 'had ik dat plan inderdaad. Met een groepje katholieke jongeren waren we op een retraite in een klooster geweest en dat had zoveel indruk op me gemaakt, dat ik echt een religieus leven wilde gaan leiden. En toen ik dat aan tante Barbie vertelde, zei ze iets heel wijs; ze zei, dat ze mij daar alle steun in zou geven als het inderdaad mijn roeping zou zijn, maar dat ik me ook goed moest realiseren dat een religieuse roeping alleen kon slagen als het inderdaad een roeping was; ze zei dat ik niet de fout moest maken van een keuze, op grond van een bevlieging, louter voor mijzelf; want, zo zei ze, het feit dat je zo'n fijn gevoel hebt overgehouden aan die retraite, is geen reden om zo'n roeping te kiezen, want dan kies je voor jezelf, om dat fijne gevoel te beleven. Een roeping, welke dan ook, is slechts een echte roeping, als je haar kiest voor God en de medemens, met alle vóór- èn nadelen die daaraan verbonden zijn. Het mag geen bevlieging zijn, want dan is het gedoemd te mislukken, omdat alle bevliegingen uitdraaien op een mislukking. Dat is mijn tante Barbie,' zei ik tegen hem en daarom hou ik zoveel van haar." Jenny's Tante keek een beetje verlegen naar haar lege koffie kopje. Ik wilde iets tegen haar zeggen, maar wist niet wat en voor ik iets kon bedenken, vervolgde Jenny: "Ik vertelde hem alles over jou, Tante Barbie en over wat voor 'n fantastische moeder je voor mij bent geweest, de laatste vijf jaar en nog steeds bent. 'tante Barbie zal zich als ze inmiddels terug is uit Londen, geen raad weten.' zei ik hem. 'Wie weet gaat ze wel naar de politie om mijn opsporing te verzoeken.'" "Dat heb ik inderdaad gedaan." zei tante Barbie, blijkbaar opgelucht over de verandering van onderwerp. "maar de agent die mij te woord stond was weinig behulpzaam. 'Er verdwijnen zoveel mensen, vooral jonge meisjes, ieder jaar,' zei hij. En toen hij begreep dat je een jong meisje was, zei hij 'O, die is er zeker met een jongen vandoor.'" Jenny lachte. "Daar had ie dus nog gelijk in ook." zei ze. "Maar ik zei," vervolgde tante Barbie, "dat jij zoiets niet zou doen. 'Ach,' zei hij, 'dat denken alle moeders.' Ik zei dat ik niet je moeder maar je tante was en toen zei hij 'Waar maakt U zich dan druk over?' Hij was echt onfatsoenlijk. Maar hij vroeg me wel om een foto van je, en de enige foto die ik bij me had was die in m'n medaillon , die ik niet af wou geven, maar ik heb 't toch maar gedaan." "In je wat, tante Barbie?" riep Jenny verwonderd en tegelijk ontroerd uit. "In m'n ...." begon tante Barbie, bloosde en maakte haar zin niet af. "Tante Barbie..." zei Jenny met lichtelijk hese stem van emotie, "loop jij rond met een foto van mij in een medaillon?" en ze stond op van haar stoel, sloeg haar armen om haar tante heen en kuste haar wild, terwijl de tranen van ontroering over haar wangen biggelden. Tante Barbie herstelde zich en zei zacht: "Ach ja, m'n schatje, je weet toch dat ik heel veel van je hou." "Jaa..." zei Jenny met verstikte stem. "Dat weet ik heel goed. En wat zei die onfatsoenlijke agent nog meer?" "Hij zei: 'De meeste verdwenen jongelui komen na enige tijd zelf wel weer terug.'" "Daar had hij in ons geval dus ook gelijk in." lachte Jenny weer nadat ze haar tranen had afgeveegd. "En ik heb ook iedereen op het landgoed gevraagd of ze je nergens gezien hadden, maar de enige die jou had gezien was meneer Simpson, die vertelde dat Frankie Gibbons je geholpen had je rugzak uit een boom te halen. 'Haar wat?' vroeg ik hem verbaasd. 'Bij mijn weten heeft ze helemaal geen rugzak.' O, ja, en een van de keukenhulpen, die heeft je voor het laatst gezien. Ze zei dat ze je nog berispt had, omdat je zo laat was voor het eten. En nou schiet me ineens nog iets te binnen: toen ik met die keukenhulp stond te praten, stond Jock Dawson niet ver van ons vandaan, dus die heeft gehoord wat ik vroeg." "Zo zie je maar hoe simpel die bende in de gaten kreeg dat ik bij de verdwijning van Henk betrokken was." riep Jenny uit. "Bovendien zal die smeerlap van een Frankie Gibbons en Bob Hendrson wel gemerkt hebben dat het linker achterportier van hun auto bij de haven open was en dat heeft ze natuurlijk ook op een idee gebracht, al konden ze daaruit niet afleiden dat ik het was. Maar goed, we roeiden en roeiden en die kust wilde maar niet dichterbij komen. Het verbaasde ons bovendien, dat we de hele dag zelfs in de verste verte geen enkel schip zagen. 'We schijnen buiten de vaarroutes te zitten.' concludeerde Henk. 'Dat jacht zal wel naar ons zoeken, maar met zo'n laag reddingsvlot op de open zee is dat zoiets als zoeken naar de spreekwoordelijke speld in 'n hooiberg.' "Intussen schoot mij ineens te binnen, dat Henk in de kamer van Jock op zoek was geweest naar een tweede briefje van zijn voorvader. 'Nou zijn we nog geen stap verder wat de schat van je bet-bet-overgrootvader betreft.' zei ik 'm. 'Toch wel,' zei hij, weinig geïnteresseerd. 'alleen kan ik er geen touw aan vastknopen.' 'Hoezo dan?' vroeg ik nieuwsgierig. 'Toen ik daar op de grond zat in die schouw,' zei hij, 'terwijl die vent dat pistool op mij gericht hield, toen keek ik maar omhoog, om dat wapen niet langer te zien. En toen zag ik ineens, aan de binnenkant van de overstekende rand van de schouw, tekens tussen al het roet dat erop zat. Het was net een puzzel, want ik kon niet alle tekens ontcijferen. Maar wat ik er uit kreeg was zoiets van: uit de put gaat de butler zijn gang. Volg hem met open ogen en ge wordt warmer en warmer. Ik snap er geen snars van, maar omdat ik er zo lang naar heb zitten kijken heb ik 't wel in m'n geheugen gegrift.' "Het was mij toen natuurlijk ook een volslagen raadsel. Bovendien eiste het roeien al onze energie op. Het was net alsof we gewoon op dezelfde plaats bleven liggen. Iedere keer als we omkeken, leek de kust nog even ver weg. Achteraf bezien was dat natuurlijk gezichtsbedrog, want we hoefden niet meer op te staan om de kust te zien. We gingen wel degelijk vooruit, maar heel langzaam, terwijl we er geen notie van hadden, of er misschien ook een of andere stroming was, die ons een bepaalde richting uitdreef. We wisten totaal niet waar we waren, maar omdat de kust ten oosten van ons was, volgens Henk, veronderstelde hij dat we op de Ierse Zee zaten. Hij heeft een soort fotografisch geografisch geheugen, zei hij, toen ik mijn verbazing uitsprak over zijn veronderstelling, want ik had er geen notie van, dat de Ierse Zee ten westen van Engeland lag. 'Ierland ligt toch ten westen van Engeland,' zei hij nogal verbaasd over mijn geografisch onbenul, 'en de Ierse Zee ligt daar tussen.' 'Dat zal dan wel.' zei ik, 'als jij het zegt.' 'Tja,' zei hij, laatdunkend, 'de wereld bestaat nu eenmaal niet alleen uit de Verenigde Staten, hè, al denken veel Amerikanen dat wel.' "Daar moest ik om lachen, maar ik hield me met opzet in en vroeg kwasi gekwetst: 'Wat heb jij tegen ons Amerikanen?' 'Helemaal niks, hoor.' zei die lummel, vergoelijkend, 'vooral nou niet meer, nu ik jou heb ontmoet. Het enige ergerlijke met veel Amerikanen is,' voegde hij er echter aan toe, 'dat ze denken dat alles bij hen beter is dan overal elders.' en toen sloeg hij zijn arm om mij heen en zei: 'en nu ik jou heb gevonden, begin ik 't nog te geloven ook.' En die laatste opmerking, tante Barbie, maakte mij heel erg gelukkig. Ondanks de plagerige toon en de onromantische woordkeus, klonk het zo ontzettend lief. "Af en toe namen we een slokje water uit de fles, steeds wat minder, omdat hij veel te gauw leeg dreigde te raken en toen de zon zo ongeveer recht boven ons hoofd stond en het inmiddels zo warm was geworden, dat ik de brede sjaal vanonder mijn nachtpon vandaan trok, en we concludeerden dat het middag moest zijn, aten we allebei een grote reep chocolade op. Dat was onze lunch. Gelukkig maar, dat die etenswaar in het vlot aanwezig was. Het was echt een goed uitgerust reddingsvlot. "Halverwege de middag constateerden we, tot onze schrik, dat we op weg waren naar een rotskust. We waren al die tijd niet erg bang geweest, ondanks dat we voortdurend op en neer dansten op de golven. De ontsnapping aan een wisse dood de avond tevoren had al onze angst verdreven en soms hadden we zelfs de grootste lol, omdat Henk bij tijd en wijle zo droog uit de hoek kan komen, dat 'n mens 't wel moet uitschateren. Maar nu we wisten dat we op een rotskust afgingen, leek het net of we de kust veel sneller naderden, dan de hele rest van de dag. De rotsen kwamen alsmaar dichterbij en de moed zonk ons weer figuurlijk in de schoenen. Het eerste wat we deden, op mijn eigen suggestie, was onder het tentje de slaapzakken, biscuits en waterzak uit de tassen halen, waarna Henk met zijn zakmes een stuk van de rol touw achter in het vlot afsneed, de hele boel samenbond en met een lus om zijn nek op zijn rug hing. 'Je weet nooit,' zei ik, 'hoe lang het zal duren eer we de bewoonde wereld bereiken.' 'Als we heelhuids aan wal komen.' zei hij, pessimistisch naar de kust kijkend. "Henk ging alleen roeien, met beide spanen, terwijl ik wijdbeens achter hem ging staan, mij met beide handen aan zijn hoofd vasthoudend om niet te vallen in het slingerende vlot, om de kust af te zoeken naar een plaats waar we niet het risico liepen op die rotsen kapot te slaan. De wind was ook nog uit het westen, zodat de branding recht op de rotsen sloeg en onze vaart naar de kust nu vervaarlijk toenam. "Op dit punt besloten we om te keren, en te proberen van de kust weg te roeien, maar dat lukte niet meer. We roeiden weer met z'n tweeën uit alle macht, maar onze vaart naar die kust toe werd er alleen maar door afgeremd. Toen we vlak bij waren, zagen we toch een heel smal strookje strand en stuurden ons vlot daarheen, terwijl Henk de rol nylon touw losmaakte van het haakje waaraan hij vastzat en om zijn schouder gooide. "Het volgende moment schuurde de linker luchtzak van ons bootje over een rotspunt onder water en liep leeg, waardoor het zeewater naar binnen sloeg. We stonden bliksemsnel op en verwachtend dat we kopje onder zouden gaan, stapten we hand in hand uit het zinkende vlot, maar kwamen God zij dank niet verder dan tot aan ons middel in het water, ik althans, want Henks short bleef bijna helemaal droog, zo ondiep was het al en met enkele passen stonden we op het droge, voor een steile rotswand. Droog bleven we overigens niet, want de branding wierp met regelmatige tussenpozen schuimende koppen zeewater tegen ons aan, waartegen we ons schrap moesten zetten om niet mee terug gezogen te worden, de zee in. "Maar, ... op zulke momenten ontdekt 'n mens weer hoe vindingrijk je in een noodsituatie kunt zijn. We keken allebei in eerste instantie nogal wanhopig naar boven, langs de steil oprijzende rotsen, met scherpe uitsteeksels eraan. Ik wees Henk op één van de grotere uitsteeksels, recht boven ons, waarvan de punt, behalve naar voren, ook omhoog wees en de bovenkant leek te markeren en zei: 'Luister, ik kan jou niet optillen, jij mij wel.' "Hij begreep meteen wat ik bedoelde, smeet de rol touw van zijn schouder af op het zand en reikte mij de lus aan die aan het uiteinde zat. Ik stak er mijn rechter arm doorheen terwijl hij met zijn rug tegen de rotswand neerhurkte. Mij met mijn handen vastgrijpend aan uitsteeksels in de rotswand, stapte ik op zijn schouders en strekte mijzelf zo lang mogelijk uit. Hij pakte mijn voeten vast en terwijl ik met mijn handen steeds andere rotspunten vastgreep, richtte hij zich op en een maal ook gestrekt, duwde hij mij met zijn handen verder omhoog, totdat zijn armen recht boven zijn hoofd gestrekt waren. "Mij met mijn linkerhand vastklemmend aan een rotspunt, probeerde ik met mijn rechter de punt te bereiken die ik zocht,maar tevergeefs. 'Ik kan er net niet bij!' riep ik wanhopig omlaag. 'Probeer de lus in het touw er omheen te slaan.' suggereerde Henk en hoewel ik hoorde dat hij zijn best deed nuchter te klinken, trilden er wel degelijk flink wat zenuwen in zijn stem door. Ikzelf was de wanhoop nabij en vreesde elk moment uit zijn handen achterover te zullen vallen. Toch liet ik mijn rechterhand los van de rotspunt waaraan ik me ermee had vastgeklemd, liet de lus van het touw in mijn hand zakken, keek recht naar boven en slingerde hem omhoog. Hij viel er omheen en meteen verloor ik mijn evenwicht. Mijn linkerhand schoot los, zodat ik achterover dreigde te vallen, maar met mijn rechter klemde ik het touw in mijn hand en van de weeromstuit trok ik mijn voeten uit Henks handen en klauterde het laatste stukje rotswand omhoog, om even later op een dorre, rotsige bodem te blijven liggen, mijn handen en voeten danig geschramd. Niettemin gilde ik opgewonden: 'Ik ben er! Ik ben er!' "Het duurde geen minuut, of Henk zat naast me. Hij was aan het touw omhoog geklommen en hielp mij nu overeind. 'Je bent fantastisch, Jenny.' zei hij en er lag oprechte bewondering in zijn stem. Onze beider blikken gleden intussen uit over een dor landschap, waar in de verste verte geen levende ziel, zelfs niet van een dier te bekennen was, terwijl de zon al laag aan de horizon stond, als het ware klaar om in zee te zakken. Alleen een verdwaalde zeemeeuw kwam nieuwsgierig een kijkje nemen om meteen met een schelle schreeuw weer te verdwijnen."