8 Tante Barbie keek haar pleegdochter met grote, verwonderde en bewonderende ogen aan. "Je gaat me toch niet vertellen," vroeg ze met wagenwijd opengesperde mond en ogen, "dat je daar op je blote voeten over die rotsbodem hebt gelopen, God weet hoe lang?" "Nee," zei Jenny met een glimlach van immense genegenheid naar mij kijkend. "Ik was er toch vandoor gegaan met een jongeman, zoals die onbeschofte politieagent tegen jou zei? Een Hollander nog wel, die toch al geen hoge dunk van Amerikanen heeft. Nou en die jongeman, die meer dan een kop groter is dan ik, die jongeman, die daar naast mij zat op die harde, ruwe rotsgrond, die jongeman nam een kloek besluit. Hij keek naar mijn geschramde voeten, hing eerst de bundel met de slaapzakken en ons proviand om mijn nek op mijn rug, zonder mij daarvoor ook maar toestemming te vragen, hurkte voor me neer en zei: 'Op mijn schouders.' Ik protesteerde, zei dat ik veel te zwaar zou zijn om een lange afstand met mij op zijn schouders te lopen, zei dat ik heus wel zelf kon lopen, maar hij wou niet luisteren en herhaalde , op onverbiddelijk bevelende toon: 'Op m'n schouders.' En dus trok ik mijn natte nachtpon omhoog, wrong hem een beetje uit, zo goed en zo kwaad als dat ging en klom op zijn schouders, legde mijn handen onder zijn kin, terwijl hij mijn dijen vastgreep, overeind kwam en begon te lopen. Zijn sandalen waren drijfnat, mijn slipje was drijfnat, het onderste deel van mijn nachtpon was drijfnat, zodat ook zijn nog droge overhemd van achteren nat werd, maar het deerde noch hem, noch mij. "We hadden geen idee in welke richting we moesten lopen om de bewoonde wereld te bereiken, maar besloten gewoon oostwaarts te gaan, recht weg van de kust, in de hoop dat we ooit 'n keer mensen zouden tegenkomen en hulp zouden krijgen. Het terrein was erg oneffen, zodat Henk af en toe nogal vervaarlijk moest balanceren met mij bovenop zijn schouders, maar ik verloor geen moment mijn vertrouwen in hem. t Was alsof ik weer een heel klein meisje was, dat droomde van een grote broer, die ze niet had en zo graag had gehad en die ze nu ineens had gevonden. Als klein kind was ik altijd jaloers op mijn vriendinnetjes, die, als ze gepest werden of zo, uitriepen: 'Ik zal 't tegen m n grote broer zeggen!' En deze grote broer was fantastisch, tante Barbie; hij liep met grote passen flink door, alsof ik maar een veertje was en absoluut geen last." "Je was ook geen last." zei ik, ontroerd, bij haar ontboezeming. "Je was de engel die mij gered had en daarom liep ik op veren, onder die engel." Zowel tante Barbie als Jenny lachten lief en Jenny greep mijn hand en gaf er een kneepje in. Om even de blikken van de beide vrouwen te ontwijken, stond ik op en belde de room service dat ze de spullen konden komen ophalen. Ondertussen vervolgde Jenny: "Het schemerde al behoorlijk, toen we een heuveltje over gingen en ik in de verte een gebouwtje zag. Een hut of zo, leek het mij en ik gaf Henk aanwijzingen om zijn richting daar naar toe te verleggen. Dát.... hadden we niet moeten doen! Ze zweeg even heel ernstig en haar tante aankijkend, die in spanning wachtte op wat er komen ging, vervolgde ze: "Toen we dicht bij dat gebouwtje waren aangekomen, kwamen er twee mannen uit, een oudere man, met een vieze, onverzorgde grijze baard en gekleed in vuile, hier en daar kapotte kleren en een jongere man, zonder baard, maar met een uiterst dom gezicht en gluiperige ogen, die bijna verborgen zaten achter de klep van een oude , vettig uitziende pet, die hij schuin voorover op zijn kop had, terwijl ook zijn kleren eruit zagen alsof ze in geen twintig jaar een wasbeurt hadden gehad. "Henk stopte en zei, ondanks hun afstotende aanblik, zo vriendelijk mogelijk: 'Goede avond, heren. Wij hebben schipbreuk geleden en zijn met onze rubberboot gestrand op de kust, en zoeken hulp om naar de dichtstbijzijnde plaats te komen. Kunt U ons helpen?' "De oudere man lachte vies, met een rochelend geluid en tandenloze mond en met een schorre stem, als van een zuiplap - wat hij ook was, zoals we later hoorden - grijnsde hij: 'Ja, zeker, met genoegen. Lat dat meisje vannacht maar bij ons, dan kun jij met de fiets van mijn zoon naar het dorp gaan.' "Mijn hart stokte in mijn keel en ik voelde dat Henk verstijfde en ik begreep dat het niet van angst was, maar van woede. Hij zei heel zacht tegen mij, tussen z'n tanden: 'Glijd van m'n schouders af en blijf achter me staan.' en tegen die vieze man zei hij, op dreigende toon: 'Wie mijn zusje ook maar met één vinger aanraakt, zal dat zijn leven lang berouwen.' Ik liet me langs Henks rug op de grond zakken en stond wel te trillen van angst achter hem en tegelijk sprongen de tranen me in de ogen, omdat hij mij zijn zusje had genoemd, alsof hij mijn gedachten van het begin van onze voettocht had gelezen. "De smerige man grijnsde en lachte weer rochelend met een keel vol slijm en deed enkele passen naar voren en opzij, om naar mij toe te komen. Toen deed Henk iets heel simpels, waar ik nog verbaasd over sta. Hij stak zijn rechter voet uit, zette hem op de linkervoet van de man en gaf hem een duwtje tegen zijn borst, waardoor de man zijn evenwicht verloor en op zijn achterste viel. Dat maakte hem razend. Hij vloog als een wild dier overeind, deed een aantal passen terug en stormde met uitgestoken handen op Henk af. 'Ga opzij!' gebood Henk mij. Ik had het nauwelijks gedaan, of de vieze man greep Henk met beide handen om zijn keel. Ik gaf een gil, maar Henk greep de revers van 's mans hemd en het volgende moment lag Henk op zijn rug en vloog de man door de lucht en plofte achter Henk keihard op zijn rug op de harde grond. Het was een judo truc, vertelde Henk me later. Terwijl hij zich achterover liet vallen, had hij gelijktijdig zijn voet bij de man in het kruis gezet en door zijn eigen vaart ging hij de lucht in. Henk stond nog geen seconde later weer op zijn voeten en dat was maar goed ook, want de jonge man was de hut in gerend en kwam er weer uit met een bijl in zijn hand boven zijn hoofd zwaaiend, recht op Henk af. Weer gaf ik een gil, maar Henk bleef volmaakt kalm. Hij liet de smeerlap op zich af komen, stapte op het laatste moment opzij, stak zijn rechter voet uit en lichtte hem een beentje, waardoor hij ook, maar nu voorover, met een harde plof op de grond smakte, waarbij zijn bijl, God zij dank, net naast het hoofd van de oudere man neerkwam. Henk aarzelde geen moment, greep mij met zijn linker arm om mijn rug vast en met zijn rechter onder mijn dijen, tilde me op en liep, ondanks mijn gewicht in zijn armen, rennend langs het gebouwtje, waar we een fiets zagen staan. Hij had niet gevraagd of ik lopen kon; hij ging gewoon van de veronderstelling uit, dat we sneller zouden wegkomen als ik niet zelf op m'n blote voeten over die scherpe stenen hoefde te rennen. Misschien wind je het wel onzin, tante Barbie, maar ik voelde me echt als dat kleine meisje in de beschermende armen van haar grote broer. "Bij de fiets zette hij mij neer, greep het rijwiel, zei: 'Ga op de stang zitten!' en nauwelijks een paar seconden later zat hij er ook op en fietsten we over dat hobbelige terrein weg van die brute smeerlappen. Ik zag nog hoe de jongeman overeind was gekomen en achter ons aan kwam rennen al schreeuwend: 'Vuile dieven! Vuile dieven!' maar we verloren hem snel uit het gezicht. "Met beide handen klemde ik mij aan het stuur vast, terwijl mijn achterste zeer deed op die schokkende smalle stang en ik mijn benen zo veel mogelijk in moest trekken, zodat Henk de pedalen goed kon rond trappen. 'Trek je nachtpon op.' gebood hij mij hijgend van inspanning, 'anders gaat ie tussen de ketting.' Met één hand trok ik hem op tot boven m'n knieën en klemde hem op een prop tussen mijn dijen. We reden ongeveer een mijl of zo over een oneffen pad, waar Henk op demonstreerde een echte Hollandse fiets kunstenaar te zijn, door telkens als hij dreigde te slippen in een sleuf mul zand, de fiets, met mij tussen zijn armen op de stang, toch in evenwicht te houden. Ik liet mezelf gewoon met elke beweging van hem meegaan, al had ik soms de neiging juist de andere kant op te leunen, maar ik begreep dat dat gevaarlijk was. We hadden geen idee van waar we waren, maar die vieze oudere man had het over een dorp gehad, dus hoopten we dat te bereiken. Tenslotte kwamen we uit op een oude, vrij smalle asfaltweg, die niet best onderhouden was, maar waarop het fietsen toch heel wat makkelijker werd dan op dat hobbelige pad. 'Hoe is 't nou toch mogelijk,' zei ik op een gegeven moment, 'dat we ineens zoveel slechte mensen op ons pad krijgen?' 'Ja,' zei Henk hijgend, 'laten we hopen dat de volgende ontmoeting beter uitpakt.' 'Je bent moe, hè,Henk?' zei ik bezorgd. 'Met jou tussen m'n armen is elke inspanning 'n lichte last.' hijgde de lummel en daar, zittend op die smalle stang van onze gestolen fiets, kwam dat bij mij in geen enkel opzicht over als vleierij van een charmeur, maar als de uitdrukking van diepe tederheid, waarvan ik helemaal warm werd van binnen. Het was intussen donker geworden en bij het zwakke licht van de fietslamp zagen we natuurlijk niet veel, maar niet ver voor ons scheen licht bij een huis en daar gingen we naar toe. "Bij het hek van het huis aangekomen, werden we begroet door twee vervaarlijk blaffende honden erachter. Aan de ijzeren poort hing een ouderwetse bel met een klepel. 'Blijf op de fiets zitten.' zei Henk mij, 'Ik hou je vast. Als het nodig is rijden we meteen weer weg.' Mij en de fiets met één hand vasthoudend, sloeg hij de klepel van de bel een paar keer heen en weer en even later kwam er een vrouw met een zaklantaarn in de hand uit het huis naar ons toe, bekeek ons nieuwsgierig, riep tegen de honden: 'Af!' waarop ze hun geblaf staakten en vroeg, met zowel verwondering als nieuwsgierigheid in haar stem: 'Wie zijn jullie en wat moet je?' "Henk deed ons verhaal, van onze schipbreuk en onze ontmoeting met de twee bruten en noemde mij weer zijn zusje. 'O, o!' zei de vrouw begrijpend. 'Jullie zijn op bezoek geweest bij die twee lapzwanzen. Het doet me genoegen te horen dat je ze allebei gevloerd hebt.' en ze maakte het hek open en liet ons binnen. 'Wie ouwe zuiplap Jason en zijn nietsnut van een imbeciele zoon een lesje hebben geleerd, zijn mijn vrienden.' lachte ze op nogal cynische toon. 'Die twee dronkelappen van strandjutters hebben al heel wat op hun geweten, maar ze weten steeds de dans te ontspringen. Als ze niet zo bang waren voor mijn honden, zouden ze mij ook al herhaalde malen lastig gevallen hebben. Het ergste is,' vervolgde ze, blijkbaar blij een praatje te kunnen maken, terwijl Henk de fiets met mij erop naar binnen duwde, 'Het ergste is dat die idioot van een dorpscorrespondent van een van die rioolkrantjes iedere dag hun fantastische leugens publiceert, in ruil voor een fles goedkope whisky.' Daarop keek de vrouw ons misprijzend aan en vroeg mij: 'Kun jij niet lopen?' 'Jawel, mevrouw,' zei ik, ietwat beduusd, 'maar ik ben op blote voeten.' 'O,' lachte de vrouw schamper 'en je bent een welopgevoed stadsdametje en kunt niet op blote voeten over al die keien lopen, hè?' en ze lachte hard. Bij de stoep van het huis stapte ik van de fiets af en Henk zette het ding naast het huis, uit het zicht van de straat. De vrouw liet ons binnen. "Het was een sober ingericht huisje en praktisch alle wanden van haar zitkamer waren volgepakt met volle boekenkasten. In een hoek stond een bureau met een laptop computer tussen bundels papier en CDROMS. De vrouw was zeker al op middelbare leeftijd, hoewel haar haren nog behoorlijk donker waren. Ze was gekleed in en slobberjurk, zonder enige franje, maar wel kraakhelder en haar nog vrij gave gezicht met twinkelende lachogen, was volkomen onopgemaakt. Ze was iets groter dan ik en een stuk gezetter en maakte een heel betrouwbare indruk op mij. "'Maar luister.' vervolgde de vrouw op vermanende toon. 'Jullie moeten mij niet voor de gek houden, want dan help ik je niet.' En zich rechtstreeks tot Henk richtend, zei ze: 'Dit meisje is niet jouw zuster en jij bent niet haar broer.' 'Hoe weet U dat zo zeker?' vroeg Henk verrast. 'Omdat jij een Nederlands substraat accent hebt en zij Amerikaanse is, uit Boston of directe omgeving, schat ik en jullie bovendien niet op elkaar lijken. En versta mij niet verkeerd, je Engels is fantastisch, en vrijwel niemand zal je substraat accent herkennen. Daar moet je een halve gare taalkundige voor zijn, zoals ik.' "Dat vond ik buitengewoon knap, want ik zou Henk, als ik het niet geweten had, zonder meer voor een Engelsman hebben gehouden. Ook mijn accent had ze feilloos thuisgebracht. Maar hoe dan ook, de vrouw, die Margaret heette en niet wilde zeggen hoe haar achternaam was, kookte, nadat we haar de waarheid hadden verteld, een pot erwtensoep voor ons en terwijl ze daarmee bezig was, joeg ze ons om beurten naar haar badkamer - een vrij primitief geval, met alleen een nogal ouderwetse douche en wastafel erin - 'om je grondig schoon te poetsen', zei ze met een ironisch lachje, ook je haren, want jullie stinken naar zeewater'. Ik moest er eerst aan geloven. Ze gaf mij een tandenborstel en zei: 'Jij moet 'm eerst gebruiken. Ik heb hier geen drogisterij, dus jullie moeten 't er samen maar mee doen. Die Hollander kan 'm dan als tweede gebruiken; Hollanders zijn toch viespeuken, dus dat maakt niks uit voor hem.' "Henk schoot in een harde lach. 'Ja, lach maar.' zei mevrouw Margaret sarcastisch. 'Jullie hebben er zelfs 'n spreekwoord voor.' en ze zei iets wat ik niet verstond, maar Henk des te beter. Die lachte weer en vertaalde het voor mij: 'Vieze Varkens worden niet vet. Met andere woorden: mensen die overal vies van zijn bereiken niets. En ze heeft een uitstekende Nederlandse uitspraak, en dat is zeer uitzonderlijk voor een Engelse.' "Het was een vreemd mens, die mevrouw Margaret. Ze scheen echt blij te zijn met ons bezoek. Ze gaf mij een oud, lang t-shirt om voor de nacht aan te doen. 'Dat ding is voor jou lang genoeg om je edele delen aan het oog van die Hollander te onttrekken' lachte ze, 'maar voor die Hollander moet ik iets anders verzinnen, want ik moet hier geen potloodventer in huis hebben rondlopen.' 'Geen wat?' vroeg ik, onbegrijpend. Henk lachte. 'Ze bedoelt een mannelijke exhibitionist.' legde hij uit en hij kreeg van haar behalve een T-shirt ook een oude, maar wel schone short om aan te doen. Scheerspullen heb ik niet,zei ze tegen Henk, dus je zult met je vlasbaard moeten blijven rondlopen.Ze gooide onze kleren en onze slaapzakken in haar wasmachine en beloofde mij dat ze nog wel een ouwe rok en bloes had liggen, die ik de volgende ochtend kon aantrekken. Daarna schepte ze twee grote diepe borden vol erwtensoep die ze voor ons op tafel zette. Ze glimlachte breed, toen wij allebei een kruis maakten en zei weer iets wat ik niet verstond, maar Henk des te beter. Hij antwoordde haar ook in het Nederlands en vertelde mij: 'Ze wenst ons een goede eetlust.' ''n Goede gewoonte op het Europese vasteland,' zei mevrouw Margaret, 'die de Engelssprekende wereld maar niet wil overnemen.' "Nadat we de heerlijke erwtensoep hadden verorberd, sleepte ze twee oude matrassen uit een zijvertrek de zitkamer in, smeet ze op de vloer, één aan elke kant van de tafel, toverde nog twee kussens en twee lakens tevoorschijn en voor ze zelf ging slapen, gebood ze ons: 'Denk erom, allebei op je eigen matras blijven en geen gedonder hier in huis.' "Daar moest ik smakelijk om lachen. 'Maak U geen zorgen, mevrouw Margaret.' zei ik. 'Hij heeft tegen die twee smerige kerels gezegd, dat wie mij ook maar met één vinger zou aanraken, het zijn leven lang zou berouwen. Geldt dat ook niet voor hemzelf?' Nu was het haar beurt om in de lach te schieten. 'Daar kun je donder op zeggen." zei ze, "alleen wel in volkomen andere zin, dan hij het voor ouwe Jason en zijn lapzwans van een zoon bedoelde. Hij doet er goed aan te bedenken dat vrouwen als rozen zijn: zo lang ze nog jong zijn, zie je alleen de pracht van de bloem; naarmate ze ouder worden, gaat de bloem langzaam maar zeker verwelken en komen er meer en meer venijnige stekels te voorschijn. Welterusten.' en nu schoten wij weer in een smakelijke lach en kropen elk op een der matrassen onder de lakens .