12 Tante Barbie keek naar haar nichtje, alsof ze met haar eigen ogen wilde vaststellen dat haar kleren inderdaad aan alle kanten om haar lichaam plakten. Dat deden mijn kleren, die ze nu droeg, allerminst. Van haar nichtje richtte ZE haar ogen vol verbijstering op mij en daarna weer op haar nichtje. "Jullie ...." stamelde ze, "jullie zijn ... " ze maakte haar zin niet af maar veranderde hem in: "hoe ... hoe ... heb je dat durven doen? En ... " stotterde ze verdwaasd, "Nou snap ik ook,.... waarom Jock gisteren twee grote pleisters op zijn gezicht had, één op z'n neus en één op z'n voorhoofd! Hoe heb je 't toch durven doen, kind?" riep ze ongelovig uit. Jenny keek haar ernstig aan. "Dat heb ik mezelf ook afgevraagd." antwoordde ze. "maar toen ik vocht voor ons leven, vroeg ik me niks af." zei ze. "Maar ... hoe... hoe ben je aan hem ontsnapt?" vroeg haar tante met een blik die één en al ongeloof uitstraalde. Zonder het antwoord af te wachten, voegde ze er echter aan toe: "Wat 'n afschuwelijke smeerlap, die Jock! ... Ik heb hem ook nooit gemogen, maar dat hij een moordenaar was .... wie had dat ooit kunnen denken? ... hadden jullie maar een mobiele telefoon gehad, dan had je vanuit die schuur toch de politie kunnen bellen!" "We zouden niet geweten hebben hoe we de politie hadden moeten uitleggen waar we zaten en wat er aan de hand was en eer de politie had kunnen komen, zou Jock ons al lang te pakken hebben gehad." Antwoordde ik, schouderophalend. "Dat is misschien wel waar," gaf tante Barbie andermaal met tegenzin toe. "maar, je had mij ook kunnen bellen, ergens onderweg, dan was ik jullie komen halen." "En dan had Jock en zijn bende drie personen gehad om naar het leven te staan." zei haar nichtje nogal schamper. "Maar, ... hakkelde tante Barbie, blijkbaar geschrokken van Jenny's opmerking, "vertel op, hoe ben je daar uit gekomen?" "Een kat in het nauw maakt rare sprongen." lachte Jenny. "En in ons geval was het een kat en een kater. Henks nuchterheid verdreef ook mijn angst en pessimisme. We realiseerden ons dat we in het nauw zaten en dat we ons alleen konden redden door ons niet te laten meeslepen door angst, schrik of paniek, ondanks de herrie die we van beneden af hoorden, waar Jock ononderbroken bezig was te proberen met een of andere stok, of plank de trap eruit te rammen. We wisten dat hij alleen die sexbom bij zich had, zodat hij nog heel wat werk zou hebben om boven te komen, want, zo vindingrijk als wij waren, zo stom was hij! En zij nog 'n graadje erger. Zijn enige methode was met grof geweld proberen de trap eruit te rammen, wat natuurlijk volslagen onmogelijk was, terwijl hij, als hij zijn hersens had gebruikt, een ladder had gezocht, om via een van de dakramen of de schuifdeuren die wij open hadden staan, boven te komen. Ze moesten allebei ook zijknat zijn, want ook zij waren door die stromende regen binnengekomen en de regen gutste nog steeds in volle hevigheid omlaag. "Ik keerde me om naar de openstaande schuifdeur en riep verrast uit: 'Bingo!' want ik kreeg een lumineus idee. 'Henk,' zei ik, vlak naast hem staand, zo zacht dat Jock 't in ieder geval niet kon horen, 'we gaan weer zwemmen!Is er geen balk of plank die lang genoeg is om als glijbaan te dienen?' "Hij keek me met grote ogen aan en dat deed me echt goed. 'Jenny,' zei hij, ook met zachte stem, geen moeite doend de bewondering eruit te bannen, 'je bent 'n genie! Maar nu gaan we niet zwemmen met al onze kleren aan.' besliste hij. 'we weten niet hoe groot dat meer is. Wacht even.' en hij begaf zich zo snel hij kon in het schemerdonker naar de andere kant van de zolder om nog geen minuut later terug te komen met twee grote plastic vuilniszakken en een rol dun touw. 'Waar is dat voor?' vroeg ik hem verbaasd. Hij gaf geen antwoord, maar pakte mijn zak met fruit en de wegenkaart erin en zijn zak met broodjes, worstjes n frisdrank, knoopte ze dicht en deed ze in een van de vuilniszakken. Daarna knoopte hij de zak zodanig dicht, dat er veel lucht in bleef zitten. Toen snapte ik het. Hij bond er een stuk touw aan met een lus erin. 'Kleed je weer uit.' gebood hij mij dood nuchter en pakte zijn eigen natte kleren op en stopte ze met de mijne, in de tweede zak, ook onze schoenen en de twee slaapzakken gingen erin. De zak met kleren kreeg ik met de lus in het touw om mijn nek en de andere hing hij op zijn eigen rug. Daarna schoven we voorzichtig, om zo weinig mogelijk geluid te maken, een van de langste planken die we vinden konden door de opening van de schuifdeuren, keken naar alle kanten of de kust veilig was en DUWDEN de plank zo ver mogelijk naar buiten tot we hem niet meer recht konden houden, waarop we hem, zo langzaam en geluidloos mogelijk naar de grond lieten zakken, hem ondertussen nog verder uitschuivend. Het werd een steile glijbaan, maar zonder aarzeling gleden we achter elkaar in de stromende regen naar beneden. Het was een akelige gewaarwording, die koude stortregen op m'n blote lijf, maar op dat moment was dat onze minste zorg. Onder aangekomen stapten we hand in hand het water in, dat stukke warmer was dan de regen. De lucht in de zakken zorgde ervoor dat ze achter ons aan dreven. "Het water was nogal ondiep, zodat we een heel eind konden lopen, tot we tot aan onze nek in het water stonden. Ik althans, want Henk stak er nog met kop en schouders bovenuit. We keken om ons heen om te zien welke richting we uit zouden zwemmen en toen was het geluk weer met ons, dachten wij, want we zagen vlakbij een bootje liggen, met een buitenboord motor eraan. We hoefden niets te zeggen, begrepen elkaar zonder woorden en liepen, ik tot mijn nek in het verhoudingsgewijs warme water en over de nogal glibberige slik bodem, die ik niet aangenaam vond om in te lopen, naar dat bootje toe, klommen erin, haalden de twee zakken binnenboord en ik gooide het touw los, waarmee het bootje aan een boom vastlag, terwijl Henk na enkele pogingen erin slaagde de motor op gang te krijgen. In volle vaart stoven we het meer op, waarbij de neus van het bootje omhoog ging, zoveel vaart kregen we. "'Wedden dat die vuilak met dit bootje is gekomen?' zei ik opgelucht. Mijn opluchting was echter van korten duur, want we hoorden van de kust af een woedend gebrul en vervolgens floot er een kogel vlak over ons heen. Het eerste moment besefte ik niet dat het een kogel was; ik had nog nooit zoiets gehoord, maar Henk had het wel meteen door. 'Liggen!' gebood hij mij en toen begreep ik het en schoot van het zitbankje af en liet me op mijn buik neervallen, met mijn op m'n slipje na blote lijf in een plas nogal koud regenwater op de bodem van het bootje. En weet je wat, tante Barbie? Het volgende moment lag Henk boven op mij, mij met zijn eigen lichaam beschermend tegen de pistoolschoten van die moordenaar. Ik kan je niet vertellen wat er door mij heen ging. Hier was iemand, die ik nauwelijks drie dagen kende, die zijn eigen leven in de waagschaal stelde, om het mijne veilig te stellen, want er was ruimte genoeg om naast mij op de bodem te gaan liggen. Dat zal ik mijn leven lang niet vergeten en ik moet er niet aan denken wat ik gedaan zou hebben als hij geraakt was. "Er floten nog zeker vier of vijf kogels over en langs ons heen en nu ik wist wat het was, brak het angstzweet mij uit, en begon ik te bidden: 'God, spaar ons!... Spaar ons alstublieft!' Maar geen van de kogels trof doel. Het is nu eenmaal, zoals Henk mij later uitlegde, bijna onmogelijk om met een pistool een bewegend doel te raken, zeker in het donker. Jock kon zich uitsluitend richten op het geluid van de buitenboordmotor en dat terwijl het stortregende en onweerde. Wat dat betreft, meende Henk, was hij inderdaad een scherpschutter, want de kogels vlogen wel rakelings langs en over ons heen. "Na die kogelregen was het stil. Alleen de buitenboordmotor ratelde door. Het was zelfs opgehouden te regenen en Henk stak voorzichtig zijn hoofd omhoog om te kijken of we nog gevaar liepen. Maar in de duisternis van de nacht kon hij de kust niet meer zien en richtte zich verder op. 'Kom maar overeind.' zei hij geruststellend. 'We zijn de dans ontsprongen.' Ik was maar wat blij dat ik uit die plas koud regenwater overeind kon komen. Rillend ging ik naast hem zitten, want de temperatuur daalde snel. 'Heb je 't koud?' vroeg hij bezorgd, en sloeg zijn rechterarm om mij heen. ''n Beetje,' zei ik ontroerd. 'Ik ook.' gaf hij toe, 'maar daar is nu niks aan te doen.' en naar de hemel wijzend voegde hij eraan toe: 'Kijk ''s De wolken zijn bijna helemaal verdwenen.' Aan de sterren constateerde hij dat we naar het noorden voeren en volgens hem was dat in ieder geval weg van die boerenschuur, waar Jock ons had verrast. "Ook ik keek op naar de sterrenhemel, mij afvragend waarom ik die myriaden flonkerende hemellichamen nooit eerder zo helder had gezien. 'Hoe kun jij in één oogopslag zien waar de Poolster staat?' vroeg ik verwonderd. 'Tja,' zei hij een tikkeltje sarcastisch, 'ik ben geen stadsjongetje, maar een jongen van het platteland. En daar wordt de hemel niet overal de hele nacht vervuild door stadsverlichting. Bovendien intrigeert de sterrenkunde mij mateloos.' ''t Is ook prachtig om te zien.' gaf ik vol bewondering en verwondering toe. 'En als je dan bedenkt hoe immens dat alles is, móét je toch wel in vervoering raken over de grandioze grootheid van de Schepper van dat alles.' 'Precies.' zei Henk. 'Ik begrijp niet, dat er mensen zijn - en ze zijn er! - die dit alles aanschouwen en toch ontkennen dat er een God bestaat.' 'Of wat nog erger is,' zei ik, 'die desondanks onverschillig blijven ten aanzien van het al dan niet bestaan van God.' "Het was vreemd, tante Barbie, hoe wij door die aanblik en het gesprek erover, rillend van kou tegen elkaar aangedrukt, een grote rust over ons voelden neerdalen. Een minuut of tien later voeren we met 'n schok op de kust, omdat we hem niet gezien hadden. Henk stopte de motor en we klommen uit het bootje aan wal met onze twee volle vuilniszakken. Tot onze verrassing was het gras, waar we in stapten, kurkdroog. Dus hier had het niet geregend. 'Wacht even.' zei Henk en draaide het bootje met de neus in westelijke richting, - wat ik zelf kon constateren omdat ik nu wist waar het Noorden was - en startte de motor weer. Het bootje stoof weg. 'Waarom heb je dat gedaan?' vroeg ik nogal verbaasd. 'Zodat als onze vriend Jock naar ons op zoek gaat en hij het bootje vindt, hij in ieder geval op de verkeerde plaats gaat zoeken. Daarom.' 'Je bent 'n genie!' zei ik oprecht bewonderend. 'Dan zijn we met twee genieën.' constateerde hij. 'In gevecht met 'n stomme stier.' beaamde ik. 'Dat moeten wij winnen!' "We haalden onze schoenen uit de kledingzak en ik pakte er ook mijn rok uit, die het minst doorweekt was, maar in plaats van om mijn onderlijf, wierp ik hem over mijn hoofd, zodat hij vanaf mijn schouders over mijn bovenlijf bleef hangen en ik minder last had van de kille nachtlucht. Het was stikdonker. Alleen het machtige uitspansel, bezaaid met flonkerende sterrenbeelden en sterren, zoals ik ze nooit eerder had waargenomen, verlichtte de omgeving heel zwakjes. "'Kijk,' zei Henk, wijzend naar een sterrenbeeld. 'dat is Gemini, de Tweelingen, Castor en Pollux. Die helderste is Castor. Maar weet je dat dat in werkelijkheid zes sterren zijn, drie dubbelsterren die elk om een fictieve as draaien en gezamenlijk om een andere fictieve as?' 'Meen je dat?' vroeg ik verbaasd. 'Ja,' zei hij. 'ze staan zo ver weg, dat wij die zes sterren als één ster zien.' Ik voelde me heel klein worden, bij die wetenschap en heel onbelangrijk, terwijl tegelijk het verlangen in mij opkwam om daar meer over te leren. ''t Is eigenlijk verschrikkelijk jammer,' zei ik zacht, 'dat hoe langer hoe minder mensen in onze tijd die schoonheid nog zien.' "We begonnen te lopen. Ik zag helemaal niets om ons heen, maar het leek wel of Henk kattenogen had. Hij sloeg zijn arm stevig om mij heen, zodat ik me weer voelde als dat kleine zusje in de beschermende omarming van haar grote broer en zo liepen we zwijgend door dat grasland - tenminste, dat leek 't ons te zijn - zonder enig idee waar we waren of waar we heen liepen. 'We moeten ergens een plaatsje zoeken waar we veilig kunnen gaan liggen slapen.' zei Henk, alsof dat geen enkel probleem zou zijn. Daar dacht ik heel anders over. 'Hoe vinden we in vredesnaam zo'n plaats, in 't stikdonker van de nacht?' 'Ach, Jenny,' zei hij geruststellend, 'dadelijk komt de maan misschien wel op.' 'En als ie dat niet doet?' vroeg ik mistroostig. 'Ach, maak je geen zorgen.' zei hij kwasi luchthartig. 'de aarde is rond.''Hè, hè!' meesmuilde ik, 'Heb je nog meer van die opmonterende ideeën?' 'O, ja, 'n heleboel, hoor.' grinnikte hij en kietelde me in m'n zij. "Goed beschouwd was het onvoorstelbaar, hoe snel we de doodsangst van nog geen kwartier tevoren alweer te boven waren en als om ons daarin te steunen, brak de maan in het oosten door de wolken heen, en kon ik ook wat meer zien. 'Nou,' zei Henk monter, 'wat heb ik je gezegd?' 'Het voorspellen van iets wat niet onwaarschijnlijk is, is geen verdienste.' antwoordde ik pesterig. Hij lachte en antwoordde gevat: 'Maar de optimist is altijd een tevredener mens dan de pessimist.' 'Ik ben geen pessimist.' verweerde ik mij. 'Ik hou alleen rekening met alle eventualiteiten.' 'Dan vullen we elkaar toch prima aan?' lachte hij 'en nu kun je bij het schijnsel van de maan nog romantisch worden ook.' en hij knuffelde me. 'Pheu! ... Wat 'n romantiek, zeg!' zei ik meesmuilend. 'Half vernikkeld van kou, achtervolgd door 'n moordenaar en in de verste verte niet wetend waar we zijn en waar we terecht zullen komen.' 'HÈ!' grinnikte hij. 'Wat 'n nuchtere trien ben jij!' "En zo elkander opmonterend met plagerijtjes over en weer, die ons juist dichter tot elkaar brachten, stapten we stevig door, tot we in de verte - althans zo leek het, hoewel je bij maanlicht nauwelijks afstanden kan schatten - een donker gevaarte zich zagen aftekenen tegen de eveneens donkere hemel. 'Wat zou dat zijn?' vroeg ik nieuwsgierig. ''n Huis of zo, denk ik.' antwoordde Henk. 'Maar we kunnen niet bij een huis aankloppen, zoals we er uitzien.' waarschuwde ik. 'Als we er al kunnen aankloppen.' zei Henk, 'want er schijnt geen enkel licht uit.' "Het gevaarte bleek dichterbij te zijn dan we gedacht hadden en toen we er aankwamen, constateerden we dat het een hooimijt was, onder een afdak op vier grote palen. 'Wel, wel,' riep Henk opgelucht uit. 'n Ideaal nachtleger!' 'Maar hoe komen we daar bovenop?' vroeg ik, weer wat pessimistisch. Henk liet me los, deed n paar passen achteruit, nam een aanloop en sprong omhoog en greep zich met beide handen vast aan de dakrand. Daar bengelde hij heen en weer, met de zak met onze mondvoorraad op zijn rug slingerend van links naar rechts. "'Pak mijn enkels vast!' gebood hij mij. 'dan trek ik je omhoog.' Dat deed ik en hij trok zijn armen en benen op, en hees me omhoog, terwijl hij zich, met zijn handen langs de steunbalken van het dak tot midden boven de berg hooi bewoog. Intussen zat ik al half in het hooi, maar klemde me stevig vast aan zijn benen, tot hij ook mij bovenop de hooiberg had gesleept.'Oké!' zei hij, 'loslaten.' en een moment later zaten we naast elkaar tot bijna aan onze nek in het hooi. Ik werd er meteen lekker warm van en vond de geur zalig, maar moest er wel flink van niezen, terwijl mijn blote lijf aan alle kanten begon te jeuken van het kriebelende hooi. We maakten met onze handen een brede gleuf boven in de hooimijt. 'Zo,' zei Henk tevreden. 'Zo kan niemand ons van beneden af zien.' Daarna rolden we onze slaapzakken uit, bijna in het stikdonker, legden onze kleren ernaast in het hooi om op te drogen en op zijn bevel deed ik ook, net als hij, mijn slipje uit, om het te drogen te leggen. Kun je je voorstellen, tante Barbie, dat ik zo'n bevel van die lummel zonder protest nog uitvoerde ook?" Tante Barbie keek haar nichtje met vreemde ogen aan, schijnbaar niet wetend of ze moest lachen of boos kijken. "Het was stikdonker," zei ik, 'n tikkeltje verlegen tegenover Jenny's tante. "bovendien was het geen bevel." zei ik verontschuldigend, "het was 'n suggestie, voor je eigen bestwil, om geen blaasontsteking of zo op te lopen met dat natte ding aan." "Precies," gaf Jenny met een gelukkige glimlach toe en vervolgde: "Daarna kropen we allebei elk in een der slaapzakken, dicht naast elkaar in dat heerlijk zachte hooi. en toen, tante Barbie, deed Henk iets, wat mij als het ware de hemel in joeg. Hij stak zijn rechterhand uit, op de tast mijn hoofd zoekend en tekende met zijn duim een kruisje op mijn voorhoofd en zei heel zacht: 'God beware je, Jenny! Slaap lekker.' In heel mijn wezen beleefde ik één eeuwig moment van immens geluk en kon alleen maar, met verstikte stem stamelen: 'jou ook, Henk. Dank je wel.' en ik viel vredig in slaap. "Ik werd wakker, omdat ik stemmen hoorde. Het eerste moment wist ik niet waar ik was. Ik deed mijn ogen open en zag dat het licht was. Ineens wist ik 't weer, omdat ik die zalige, landelijke hooigeur rook maar vooral omdat ik de stem van Henk hoorde. Om me heen kijkend, zag ik zijn slaapzak leeg naast mij en zijn kleren waren weg. "'We zijn op het meer overvallen door een hevige onweersbui.' Hoorde ik hem ernstig zeggen. Het verraste mij dat hij probeerde met een Amerikaans accent te praten, wat hem nog aardig lukte ook. 'Ons zeilbootje is omgeslagen en gezonken.' hoorde ik hem vertellen, zonder dat ik ook maar het minste idee had tegen wie hij praatte en waarom hij een fantasie verhaal stond op te dissen. ''t Is dat mijn zusje en ik heel goed kunnen zwemmen, anders waren we verdronken.' Ik moest er hartelijk om lachen, nu ik begreep waarom hij zich dat Amerikaanse accent aanmat. 'Vlak voor het bootje omsloeg, konden we nog onze spullen in plastic zakken doen die we zwemmend mee sleepten.' Ik werd er helemaal warm van, dat hij mij alweer zijn zusje noemde. 'We hebben geen idee, waar we aan wal zijn gekomen,' vervolgde hij, 'maar we vonden al lopend in het stikdonker deze hooimijt en besloten erin te gaan slapen.' "'Nou,' antwoordde een andere, vriendelijke mannenstem, ' weet je wat, kom maar met me mee naar de boerderij, dan kun je je daar opfrissen en dan maakt mijn moeder wel een ontbijt voor jullie en dan kun je daarna zien hoe je weer thuis komt. Waar moet je eigenlijk naar toe?' "Snel kroop ik uit mijn slaapzak en hoewel ik eigenlijk hoog nodig moest plassen, hield ik 't maar op en kleedde me snel aan. Mijn kleren waren kurkdroog. Ondertussen hoorde ik Henk antwoorden: 'Naar t landgoed Hebsburn.' 'Nou, nou,' zei de vriendelijke man. 'da's een heel eind!' "'Jenny!' riep Henk nu hard. 'Jenny, wakker worden!' 'Ik ben al wakker!' riep ik terug. 'Hoe kom ik naar beneden?' 'Kleed je eerst aan en gooi dan de slaapzakken en voorraad zakken omlaag en glij dan gewoon langs de hooiberg af.' zei hij, met opgewekte stem. 'Ik vang je wel op.' Ik zei maar niet dat ik al aangekleed was en deed wat hij zei. Ik bloosde wel even hevig, omdat mijn rok helemaal omhoog schoof, toen ik omlaag gleed, zodat ik me doodschaamde voor die jonge boer, die achter het stuur van een grote tractor breed lachend naar mij keek. Ik gleed veel te snel, waardoor het aanvoelde alsof ik viel en ik sloeg mijn armen uit om mij ergens aan vast te grijpen, maar er was niets dan meeglijdend hooi. Ik had het idee dat ik er niet uitzag, met mijn haren in de war en ongekamd en vol hooi en m'n kleren verkreukeld en verfomfaaid en ook vol hooi en ongewassen en onopgemaakt als ik was. Henk schoot naar voren en greep me onder mijn oksels vast, toen ik bijna beneden was en zette me in het gras en ik sloeg mijn rok omlaag terwijl Henk zijn arm om mij heensloeg en tegen de boer zei: 'Dit is mijn zusje Jenny.' De boer sprong van zijn tractor af en stak vriendelijk zijn hand naar mij uit. 'Jack.' stelde hij zichzelf voor en gaf ook Henk n hand en tot mijn mateloze genoegen noemde Henk zich op z'n Amerikaans Hank! Nu was 't mijn beurt om hem even in z'n zij te kietelen en sarcastisch glimlachend aan te kijken. "Tien minuten later kwamen we, zittend achter op de tractor bij een grote boerderij aan, waar een vriendelijke vrouw van middelbare leeftijd ons met open armen ontving, op het door Henk verzonnen verhaal van haar zoon alsmaar uitroepend: 'Och arm!... Och arm!' om vervolgens eerst mij, met haar arm om mij heen, naar een ruime badkamer te brengen en toen ik klaar was ook Henk, alleen niet met haar arm om hem heen. En daarna kregen we een uitgebreid ontbijt voorgeschoteld en terwijl we dat opaten, zei de jonge boer, 'Weet je wat? Ik moet na de middag toch jullie richting uit, dan drop ik jullie wel in de buurt van het landgoed Hebsburn, maar het zal dan wel tegen de avond zijn, is dat goed?' Hij keek niet Henk, maar mij, vol belangstelling vragend aan. 'Heel fijn, meneer.' zei ik blij. 'Geen meneer,' antwoordde hij lachend, 'gewoon Jack.' 'Dank je wel, Jack.' zei ik, hem met graagte een plezier doend. "En zo hadden we na alle ellende van de dag ervoor, een heerlijke ochtend en middag op die boerderij, waar de jonge boer ons alles liet zien en Henk hem zelfs met van alles en nog wat hielp, terwijl ik de boerin gezelschap hield, die dat geweldig op prijs stelde en zo kregen we nog een uitgebreid middagmaal te verorberen waarna de vrouw nog een stapeltje stevige boterhammen voor ons maakte 'voor onderweg' en een grote thermosfles met koffie en vervolgens gingen we, halverwege de namiddag in de auto van de jonge boer op stap, eerst naar een dorp waar hij een of andere boodschap te doen had en daarna richting het landgoed Hebsburn. De jonge boer vertelde ons onderweg dat hij alleen met zijn moeder op de boerderij woonde, omdat zijn vader overleden was. "Het schemerde al behoorlijk toen we in de buurt van Hebsburn Castle aankwamen. Hij wilde ons naar de voorkant van het kasteel brengen, maar wij verzonnen het smoesje dat dat veel te ver om was voor hem, terwijl wij er, van achteraf door het bos lopend, in 'n mum van tijd zouden zijn. Dus zette hij ons af aan de achterkant, waar we afscheid van hem namen. Hij schreef zijn naam, adres, E-mailadres en telefoonnummer op een briefje en drukte ons op het hart om vooral weer eens langs te komen en dat zullen we zeker doen, al was 't alleen om de thermosfles terug te brengen. Nu werd het weer spannend, want de bende zou wel begrijpen dat wij probeerden terug te komen naar het landgoed en hoopte zeker ons bij aankomst toch te pakken te krijgen. Maar wij waren niet voor één gat gevangen. We liepen over een soort geitenpaadje tussen de akkers door naar het bos en vandaar af baanden we ons een weg tussen de bomen en struiken door. We wilden naar het priëel om daar via het luik de ondergrondse gang in te gaan. Helaas moesten we nog wel door de beek, die in het meer van het landgoed uitmondt. Gelukkig is de beek niet diep, dus we trokken onze schoenen uit, ik hees m'n rok omhoog en zo waadden we er doorheen en trokken aan de andere kant onze schoenen weer aan en vervolgden onze weg nu extra voorzichtig, telkens in alle richtingen om ons heen kijkend en luisterend of er niemand te zien of te horen was. Alles ging goed, tot we vlak bij het priëel waren. Daar zagen we, tussen de struiken door loerend, twee mensen op één van de houten bankjes zitten! Henk greep mij bij m'n arm en trok mij omlaag achter de struiken en hij fluisterde in m'n oor: 'n Vrijend paar.' Dat was het inderdaad. In het half donker kon ik ze niet herkennen, vooral ook omdat ze met hun gezichten tegen elkaar gedrukt zaten, de vrouwelijke helft met de benen wijd gespreid op de schoot van de mannelijke helft. We voelden ons net voyeurs. "Henk fluisterde in m'n oor: 'Schrik niet, ik ga ze wegjagen.' En hij zette zijn handen aan zijn mond als een soort toeter en riep keihard: 'Wow!' Het stel vloog overeind en rende er als de weerlicht vandoor. Misschien was het maar goed dat ik niet kon zien wie het waren, want de reactie bewees dat het om een onoorbare ontmoeting ging. Henk lachte en zei: 'Kom maar. die komen niet terug.' "En zo bereikten we het priëel, waar nog iets licht gekleurds op het bankje lag, maar daar besteedden we geen aandacht aan en we verdwenen snel door het luik naar beneden. Ik schold mezelf uit dat ik zo stom was geweest de zaklantaarn niet hier achter te laten. Daardoor hadden we geen licht en moesten we op de tast naar de andere kant proberen te komen, langs de put, om de olielamp te vinden. Als twee blinden, ik met mijn rechterhand op zijn schouder achter hem en met mijn linker, net als hij, langs de wand tastend, liepen we voetje voor voetje door de tunnel, omdat we wisten dat we links langs de put konden. Halverwege voelden we ineens een inspringing in de wand en gleden onze vingers over hout. 'Verrek!' zei Henk, 'Ik geloof dat hier een deur zit. Gek dat we die de vorige keer niet gezien hebben.' 'Waaruit de conclusie gerechtvaardigd is,' antwoordde ik, 'dat je op de tast meer kan vinden dan bij het licht van een zaklantaarn.' "We lieten die deur - als 't dat was - maar zitten waar hij zat en stootten eindelijk op Henks rugzak en de olielamp, die we snel aanstaken. En daar zaten we dan, terug in Hebsburn Castle, maar dan wel onder de grond, waar het risico dat we ontdekt zouden worden minimaal was en dat, na een hele dag zonder door moordenaars op de hielen gezeten te worden!"