Een fel blauwe lichtflits verblindde hen... Het ruimteschip steigerde als een op hol slaand paard... De achterwand van de kabine waarin ze zaten werd van het ene moment op het andere vloer... Ze smakten met stoelen en al achterover... Het leek alsof het schip op zijn staart ging staan... Hun handen en voeten schenen te veranderen in blokken lood... alsof een stoomwals hen met stoelen en al door de achterwand van de kabine probeerde te persen. Het gebeurde zo onverwacht, dat ze zelfs de kans niet kregen voor een schrikreaktie. Ze zaten met z'n zessen in de kleine voorkabine van het ruimteschip waarmee ze nauwelijks een half uur geleden waren opgestegen van Mars, voor een vier weken durende reis naar de Aarde. Op alles wat er normaal moest gebeuren waren ze volledig voorbereid, zodat de volkomen onvoorziene schok alle gedachten uit hun hoofden verdreef en ze niet eens meer wisten òf ze nog wel dachten, of zelfs nog leefden. Zes Marskinderen waren ze, die al maandenlang hadden uitgekeken naar de dag dat ze eindelijk de sprong door het heelal naar de Aarde zouden maken. Hun ouders raakten nooit uitgepraat over de Aarde: over blauwe zeeën, glasheldere meren en sprankelende rivieren; over besneeuwde bergen en groene dalen; over witte stranden en ruisende palmen; over ftjilpende vogels in de lucht en spartelende vissen in het water. Voor hen, die geboren waren op Mars, waren het onbekende en onbegrijpelijke dingen. Ze waren kinderen van de eerste aardse kolonisten op de Rode Planeet. Stuk voor stuk waren ze zich ervan bewust dat ze uitverkorenen waren onder hun leeftijdgenoten; uitverkoren om hun intelligentie en sociale omstandigheden, om op de Groen-blauwe-planeet te gaan studeren en later weer naar hun geboorteplaneet terug te keren om deze eerste, grote buitenaardse kolonie verder te helpen opbouwen. Aan hun vertrek was meer dan een maand van intensieve training vooraf gegaan. Het was voor Marskinderen niet zo eenvoudig om naar de veel zwaardere aarde te gaan. De geleidelijke gewenning aan het grote gewichtsverschil vereiste veel oefening. Wie op Mars twintig kilo woog -- een heel normaal gewicht voor een volwassen mens -- woog op Aarde minstens zestig kilo. Voor hun ouders, die van de Aarde naar Mars waren gekomen, was dat een heel aangename overgang geweest. Voor hen echter, die in omgekeerde richting gingen, zou het een heel moeilijk aanpassingsproces vergen. Om die reden waren ze meer dan een maand lang dagelijks steeds langer getraind in een reusachtige centrifuge. In het begin was dat een akelige ervaring geweest. Ze moesten in stoeltjes gaan zitten die aan de binnenkant van een enorm wiel (de centrifuge) hingen. Naarmate het wiel sneller ging draaien, zwenkten de stoeltjes op hun kant, net als in een ouderwetse zweefmolen. Alleen, in dit geval moesten ze, als de stoeltjes eenmaal horizontaal gedraaid waren, eruit, om tegen de binnenkant van het snel draaiende wiel allerlei oefeningen te doen. Door die snelle draaiing werd hun gewicht meer dan drie maal zo hoog als ze gewend waren. Ze zaten met z'n zessen in brede, gemakkelijke, zachte stoelen met hoge rugleuningen. De veiligheidsriemen waren vastgegespt van hun linker schouder naar hun rechter heup. Helemaal aan stuurboordzijde zat Paddy, een jongen van veertien, die tijdens de trainingsperiode nogal branieschopperig was geweest, vooral tegenover de meisjes. Hij was blank en had donkerblond haar en donkere bruine ogen. Naast hem, in de middelste stoel rechts, zat Tosh, een jongen van vijftien, die te klein was voor zijn leeftijd. Maar dat waren ze allemaal. Hij had een typisch Japans uiterlijk, maar de eeuwige glimlach die daarbij hoort, ontbrak. Zijn feitelijke naam was Toshiki. Ze vonden hem allemaal een beetje vreemd. Hij sprak weinig en lachte nooit en als hij zijn mond opendeed, was het meestal om een of andere gekke opmerking te maken. In de stoel links naast Tosh zat Ivana, die ook vijftien jaar was. Het was een leuk, behulpzaam meisje van Russische komaf; niet erg knap, met haar borstelige wenkbrouwen en wat forse lichaamsbouw, die haar een stuk ouder deden lijken dan ze was; maar ze was ook niet onaantrekkelijk. Ze was ook blank, maar had donker haar. Aan bakboordzijde in de hoek zat Miranda, de jongste van de groep met haar twaalf jaren. Ze was echt nog een kind en een heel mooi kind bovendien, met hoog blond haar en een heel blanke huid en heldere blauwe ogen. Toen ze aan boord waren gekomen had het voor haar als een paal boven water gestaan dat ze naast Jack zou gaan zitten. Ze had, gedurende de voorbereidingsperiode een onwrikbaar vertrouwen in Jack gekregen. Jack was de oudste van de groep; hij was al achttien, hoewel hij niet erg groot was, zoals geen van de op Mars geborenen, in tegenstelling tot wat men oorspronkelijk had verwacht. Er ging een grote rust van hem uit. Wat zijn uiterlijk betrof was hij het extreme tegendeel van de kleine Miranda. Zijn huid was heel donker, bij het zwarte af en wat de kleur betrof stak zijn kroeshaar weinig af bij zijn huid. Miranda's moeder had hem bij het vertrek gevraagd om een beetje op haar dochtertje te passen tijdens de reis. Hij begreep eigenlijk niet goed waarom ze vertrouwen in hem had, want hij kende haar maar heel oppervlakkig. Naast Jack, in de stoel aan de gangkant, zat Roma; eigenlijk heette ze Sirohmany, maar dat was voor de meeste, sterk verwestelijkte bewoners van Mars zo'n moeilijk te onthouden naam, dat haar ouders haar de roepnaam Roma hadden gegeven. Ze was bijna even tenger als Miranda, al was ze wel groter. Met haar zeventien jaar was ze op één na de oudste. Ze had een echt Indisch uiterlijk, met een heel gave, bruine huid en gitzwart sluikhaar. Het meest opvallend echter waren haar lichtgroene ogen, die haar gezicht een heel mysterieuze uitdrukking gaven. Ze waren met z'n zessen eigenlijk een soort doorsnee van de Marskolonisten. Het was niet de eerste keer dat ze in een ruimteschip zaten. Tijdens de voorbereidingsperiode hadden ze één keer een vlucht rond Mars gemaakt om hen te oefenen in het uitvoeren van alle normale menselijke funkties tijdens een toestand van gewichtloosheid, zoals eten, drinken, baden, slapen, naar het toilet gaan, enz. Gedurende een groot deel van hun reis naar de Aarde zouden ze gewichtloos zijn. Het toestel waarin ze nu zaten was veel groter en luxueuzer dan dat waarin ze de oefenvlucht hadden gemaakt. Toch was ook dit geen passagiersschip, maar een vrachtschip met passagiersaccomodatie. In de voorkabine, waarin ze nu met z'n zessen zaten, konden in principe twaalf stoelen staan. Hij werd alleen gebruikt tijdens de start en de landing en op momenten dat de koers gewijzigd moest worden; hij zat vlak achter het kommandodek. Achter deze kleine kabine zat de grote kabine, die tijdens de reis hun dagverblijf zou worden. Daarachter waren de slaaphutten en daar weer achter bevond zich het zogenaamde dienstdek met de luchtsluis waardoor ze waren binnengekomen. Achter dat dienstdek bevonden zich de vrachtruimen en onder de vloeren de machinekamers. Het afscheid van hun familie was hartverscheurend geweest. Ze wisten dat ze elkaar in zeker vier jaar niet meer terug zouden zien. In een grote drukkabinebus waren ze met hun ouders, broers en zusjes uit de Solis Lacus vertrokken. Dat was op zich al een hele onderneming. Solis Lacus of Zonnemeer, was een naam die sterrenkundigen in het verleden aan een plaats op Mars hadden gegeven, toen ze door hun sterrenkijkers alleen nog maar heel grove kontoeren konden waarnemen. Nu was het de naam van een stad, op diezelfde plaats, onder een reusachtige kunststof koepel. Het waren feitelijk twee koepels over elkaar, waartussen een vloeistof cirkuleerde om de temperatuur in de stad te regelen en de gevaarlijke ultraviolette straling buiten te sluiten. De stad onder de koepel was niet zo groot; ze had maar vijftien duizend inwoners; maar daarmee was het toch de grootste nederZetting op Mars. De koepels waren noodzakelijk omdat de Mars atmosfeer voor mensen veel te ijl was en geen zuurstof bevatte. Om naar de ruimtevaartbasis te gaan moesten ze de koepel verlaten. Daarvoor werden speciale bussen gebruikt, met drukkabines. De bus reed eerst een grote luchtsluis in en als daarin de druk op hetzelfde peil was gebracht als die van de Mars atmosfeer buiten de koepel, schoof de buitendeur open en konden ze vertrekken. Het was ongeveer tien kilometer rijden naar het zuiden om de ruimtebasis te bereiken. Vlak vóór ze bij de ruimtebasis aankwamen passeerden ze de plaats waar de eerste mensen voet op Mars hadden gezet. Dat was lang geleden, maar de basis van die eerste Marsexpeditie was er nog en werd onderhouden als historisch monument, evenals de shuttle -- zoals die eerste astronauten dat hadden genoemd -- waarmee ze, vanuit een baan rond Mars, op de planeet waren geland. De feitelijke basis bestond uit een klein gebouw van kunststof, dat ze, na de landing hadden opgezet, door het als het ware op te blazen. Ernaast stond een ouderwetse schotelantenne en even ouderwetse zonnepanelen. De shuttle was later teruggehaald uit de ruimte. De tien astronauten van die eerste Marsexpeditie hadden hem daar achtergelaten in een baan rond Mars, vóór ze met hun hoofdschip de bijna zes maanden durende terugreis naar de Aarde hadden aangevangen. Ook het stationsgebouw van de ruimtevaart basis lag onder een kleine koepel; klein in vergelijking met die van Solis Lacus. De bus reed ook hier weer een grote luchtsluis in om hen veilig binnen te brengen. Van het stationsgebouw naar het ruimteschip moesten ze door een lange slurf. Gewoon buiten op Mars rondlopen was onmogelijk. Het kon alleen met een speciaal drukpak aan, kompleet met helm en zuurstofvoorraad in zakken in het ruggedeelte, net als ruimtepakken, maar veel minder ingewikkeld. In het stationsgebouw waren ze voorgesteld aan de bemanning van het ruimteschip. Het schip heette de Arthur C. Clarke, zo genoemd naar een beroemde schrijver uit het verleden die science fiction boeken schreef, onder andere over reizen naar Mars. Er gingen maar twee bemanningsleden met hen mee, de gezagvoerder, Rudolf Meister en de tweede piloot, tevens hun gastvrouw tijdens de reis, die zich voorstelde als Karen Hendrikse. "Eigenlijk hoeven wij niet eens met jullie mee." lachte de gezagvoerder. "De kist vliegt volautomatisch. Wij gaan alleen maar mee om een oogje op jullie te houden." "En wat gebeurt er dan als de stuurcomputers iets verkeerd doen?" vroeg Jack, omdat hij heel goed wist dat het allemaal niet zo eenvoudig was. "Dan geven we ze een draai om de oren." grinnikte de captain en in de richting van de sip kijkende Miranda voegde hij eraan toe: "Net als stoute kinderen." "foei, Ruud." riep mevrouw Hendrikse kwasi misprijzend uit. "In deze moderne tijd geef je kinderen geen draai meer om de oren." Ze waren precies op tijd vertrokken. Het kommandodek vóór hen was afgesloten maar dankzij een holografische projektie leek het net alsof een groot deel van de wand voor hen er niet was, zodat ze alles wat er gebeurde konden zien en horen alsof ze zelf op het kommandodek zaten. Bovendien gaf de captain uitleg: "Het eerste wat we doen is de voorpoten uitsteken, zodat we met de neus schuin omhoog komen te staan." vertelde hij. Maar dat wisten ze allemaal al, niet alleen omdat ze al eerder een ruimtevlucht hadden gemaakt, maar ook omdat ze het vaak genoeg op de holovisie hadden gezien. Jack had het zelfs meerdere malen van dichtbij meegemaakt, want zijn vader werkte op de basis als monteur en had hem, tijdens zijn schoolvakanties wel eens meegenomen. Bovendien was astronomie en ruimtevaart zijn hobby. Het voorste gedeelte van het landingsgestel schoof vóór de lancer-ing heel ver uit, waardoor de neus van het toestel omhooggedrukt werd. Dat veroorzaakte een vreemde gewaarwording, omdat ze achterover in hun stoelen kwamen te liggen. "Over vijftien sekonden starten de motoren." zei de stem van de gezagvoerder, even later gevolgd door een computerstem die begon te tellen: "Tien... negen... acht... zeven... zes... vijf... vier... drie... twee... één...kontakt." Ze zagen hoe de ogen van de beide piloten over de instrumentenpanelen flitsten om te kontroleren of alles goed ging. Ook al hoorden ze nauwelijks meer dan een zacht gesuis van de motoren, toch voelden ze hoe ze in beweging kwamen. "We zijn los. De wielen klappen in." zei de gezagvoerder rustig. Ze voelden zich zwaarder worden dan normaal, omdat het schip zijn snelheid konstant opvoerde. "We maken eerst een halve baan rond Mars," zei captain Meister. "en als we aan de nachtzijde zijn, geven we hem nog een duwtje." Het waren zijn laatste woorden... Binnen enkele minuten hadden ze de Mars dampkring verlaten en zagen ze door de voorruiten, naast en tussen de hoofden van de beide piloten de zwarte sterrenhemel voor zich, met naar één kant de rossige gloed van de planeet Mars. Toen gebeurde het... De fel blauwe lichtflits recht vóór het schip verblindde hen en ze werden als het ware met stoel en al achterover gesmeten. Op hetzelfde moment snerpte er een schel alarm door de kabine. Het licht was zo fel, dat ook zij, in de voorkabine uit alle macht probeerden hun ogen dicht te knijpen. maar het leek wel alsof iemand van onderen af hun oogleden open trok. Ze werden als met een reusachtige hand achterover gedrukt in hun stoelen; hun gewicht nam op slag naar het scheen wel twintigmaal toe. Ze konden geen vin meer verroeren. Hun lippen werden over hun tanden heen naar binnen geperst. Ze hadden de indruk dat er iemand van achteren met kracht aan hun wangen stond te trekken. Hun voeten leken te veranderen in rotsblokken en de toch heel zachte rand van hun stoelzitting leek als een vlijmscherp mes in hun kuiten te snijden. In weerwil van het feit dat hun ogen wagenwijd opengesperd stonden, werd alles donker voor hen. Ze konden niet meer zien... niet meer horen... niet meer denken... Ze wisten helemaal niets meer.