21 EEN RUIMTEPAK ALS DOODSKIST Nauwelijks op de gang brak het zweet hem uit. Hij probeerde zijn gedachten en gevoelens te ordenen maar het lukte hem niet. Alles draaide en warrelde in zijn hoofd als een wirwar van losse gedachtenflitsen en gevoelens en als een robot liep hij door naar het dienstdek, schoof automatisch en zonder nadenken de lichtknop omhoog en zette de zak neer bij de deur van het ruim om de kleine kabine in te gaan en een ruimtepak aan te trekken. Hij smeet zijn pijama op de grond en liet hem daar liggen en hoewel hij spiernaakt was voelde hij nog geen kou. Zonder zich goed te -realise-ren wat hij deed, trok hij een van de witte lichaamskou-sen aan en stapte in een ruimtekostuum. Het kostte hem nauwelijks een paar minuten, want alle handelingen verliepen automatisch en gedachten-loos. Toen hij de helm over zijn hoofd sloot werd hij rustig en hij liep moeiteloos terug naar het -dienst-dek, pakte de zak op en opende de deur van het ruim. Er moest een golf ijzingwekkend koude lucht uit komen, want de inhoud van de zak bevroor bijna op slag tot een broze massa, die helemaal wit werd. De -schijnwer-per op zijn helm flitste automatisch aan toen hij het lege, stikdonkere ruim in stapte, waar hij de zak direkt om de deur neerzette en terugliep naar het dienstdek. Waar waren zijn gedachten, zijn gevoelens, zijn angsten? Hij bleef met een hol en leeg hoofd staan voor de luchtsluis, eerst niet bij machte te begrijpen waarom hij dat deed. Zijn blik fixeeerde zich als gehypnotiseerd op het knopje van de sluisdeur terwijl hij een gevoel had alsof zijn maag samentrok maar er kwamen geen gedachten in hem op. Zijn hoofd barstte bijna uiteen van leegte. Hij wilde dat hij kon huilen, maar er welden geen tranen in zijn ogen op. Het deurrelais scheen als een dolk zijn hart te doorsteken, al had hij er geen notie van waarom. "Negentig gedeeld door zes is vijftien...!" hamerde het ineens door zijn hoofd. Het eenvoudige rekensommetje dat hij al vier, of was het vijf dagen geleden, hij wist het niet meer, had gemaakt en dat rekensom-metje had de walgelijke gedachte, die eerder onderbewust was gebleven plotseling in zijn bewustzijn naar boven gebracht. Een ademhalend mens minder betekende twee weken zuurstof extra voor de overige vijf! Zo volmaakt simpel was dat. één minder die ademde en het leven van vijf zou verzekerd zijn. één stap naar buiten en een onherroepelijke val in het eindeloze niets ... Morgen kon het niet meer. Morgen was te laat. Morgen zou hij niet meer vallen omdat het schip morgen niet meer werd voortges-tuwd. Nu nog wel. Nu zou er absoluut geen terug meer mogelijk zijn. Hij begon hevig te transpireren. Oh, God, hoe is 't mogelijk dat mensen zich zo maar van het leven beroven? Hoe is 't in Godsnaam moge-lijk dat mensen geen zin meer zien in het leven...? Omdat ze geen liefde ervoeren noch kenden. Zonder liefde had het leven geen zin. Zonder liefde kon een mens niet leven. Hoe was het in Godsnaam mogelijk dat mensen alleen maar hartstocht en genot najoegen... Hoe was 't in Godsnaam mogelijk dat een mens zo eenzaam kon zijn dat hij de hand aan zichzelf sloeg? Omdat ze hunkeren naar liefde maar die niet krijgen, omdat ze niet beseffen dat je liefde slechts kunt ontvangen door ze te geven. Zijn besluit stond vast: hij moest zijn liefde geven door hen het leven te schenken. Zijn blik werd wazig doordat zijn ogen zich vulden met tranen. Trillend stak hij zijn hand uit naar het relais, dat hem niet meer hypnotiseerde en de deur van de -lucht-sluis schoof open als de zerk die van een graftombe werd verwijderd om een lijk bij te zetten. Zijn doodskist was zijn ruimtepak, zijn graf de eindeloze ruimte. Zijn beenspieren verlamden; zijn benen wilden niet meer. Voetje voor voetje schuifelde hij naar voren alsof hij blokken beton moest verplaatsen. Het leek een eeuwigheid te duren voor hij de verzonken drempel van de sluisdeur was gepasseerd en de deur zich achter hem sloot. Hij wist trouwens niet eens dat ze was dichtgeschoven. Hij keek er niet naar om en hoorde evenmin het zacht zoemende geluid omdat zijn ruimtepak al geheel gesloten was. De kleine ruimte was helder verlicht, maar hij ervoer haar als de poort naar de hel. Waarom maak ik 't mijzelf zo moeilijk? vroeg hij zich wanhopig af. Is er dan geen eenvoudiger manier om er een radikaal einde aan te maken? Hij kon toch eenvoudig de sluis leegpompen en dan zijn ruimtepak open maken... Maar zijn ruimtepak zou niet open gaan tenzij hij het opzettelijk beschadigde en dat op zich was bij het materiaal waarvan het gemaakt was, allerminst gemakkelijk. en bovendien... hij zou er niet toe in staat zijn. Hij zou niet in staat zijn aktief een einde te maken aan zijn leven, alleen passief, door een onherroepelijke stap, waarvan geen terug meer mogelijk was en die dan vanzelf tot het einde zou leiden. Zonder het bewust te beseffen had hij het knopje van de buitendeur ingedrukt en terwijl de naald van de drukmeter snel daalde zei de walge-lijk opgewekte stem van de bedieningscomputer: "U kunt zich niet naar buiten begeven zolang de voortstuwing nog voortduurt." De emotieloos opgewekte klank van de symthetische stem deed hem walgen. Hij haatte computers. Hoewel... eigenlijk was het geen haat; zelfs geen afkeer. Het was de totale afwezigheid van enig gevoel voor ze. Het waren zielloze instrumenten en het waren de mensen die er een soort surogaat levende wezens van hadden gemaakt, imitatie supermensen, het gouden kalf van de eenentwintigste eeuw. Dat was het wat hij ver-afschuwde. Maar wat kon hem dat eigenlijk nog schelen? Over zes uur zou hij er voor eeuwig af zijn. .. voor eeuwig. De buitendeur schoof open en hij keek in het niets. Ineens viel het hem op dat de hemel helemaal niet inktzwart was, zoals hij het altijd in zijn verbeelding had vertaald. Er was geen sprake van zwart noch wit, noch welke kleur dan ook. Het was juist de totale afwezigheid van elke vorm van kleur, zelfs van zwart. Zo moest een totaal blinde zien... niets...niets... helemaal niets! Hij werd bevangen van een intense angst, die hem nu totaal verlamde. Het gapende gat van niets zou zijn graf zijn; een graf zonder grenzen; een eindeloos en oneindig graf. 'O, mijn God,... o, mijn God..' Hij probeerde zijn rechtervoet op te tillen maar het leek wel of die was verankerd aan de vloer. Hij kon niets meer denken. Niets wist hij meer. Alles was leegte, zowel buiten als in hemzelf. Hij wankelde en greep zich vast aan de deurstijl. "Jack!" zei de stem van Roma zacht, maar -glashel-der en intens dringend, ja dwingend zelfs. "Jack, als je mij werkelijk lief hebt, kom je terug." De woorden werden langzaam en duidelijk en op rustige toon uit-gesproken. Hij begon te trillen op zijn benen en moest zich steviger vastgrijpen om niet te vallen. "Jack, hoor je me?" vroeg haar stem nog dwingender. "Ja..." fluisterde hij met droge, dichtgeknepen keel, niet bij machte te begrijpen waar haar stem vandaan kwam, zo helder, zo zacht, zo mooi, zo teder, zo liefdevol, zo dringend. "Waar ben je, Jack?" Er lag een diepe, warme rust in haar stem, die hem begon te kalmeren. "Waar ben je, Jack?" "In de luchtsluis." fluisterde hij schor. "Doe de deur dicht, Jack." zei haar stem dwingend. Hij gaf geen antwoord. Hij staarde volkomen verbijsterd naar buiten. "Je hebt geschreven dat je me lief hebt, met heel je wezen, Jack" zei haar stem en er trilde nu een klank van intens verdriet in door. "Ja..." fluisterde hij, maar hij wist nog steeds niet of ze echt tegen hem sprak of dat hij een hallucinatie had. "Als je doet wat je van plan bent," zei haar stem langzaam en na-drukkelijk "dan is dat een leugen. Als je me echt lief hebt, dan kom je terug. Als je doet wat je van plan bent, stort je jezelf in de hel en je sleept mij mee. Mijn leven zal een hel worden, door jou." "Nee!" riep hij hees uit, "nee! Jij moet leven! Jij moet gelukkig zijn!" "Er zal voor mij nooit meer geluk bestaan als jij jezelf vernie-tigt." Er lag nu zelfs een koele klank in haar woorden, wat ze zichzelf kennelijk realiseerde want ze voegde er warmer aan toe: "Hou je echt van me, Jack?" "Jaa...!" fluisterde hij hartstochtelijk maar bijna onhoorbaar. "Je hebt geschreven dat liefde geluk wil geven, Jack. Als je jezelf vernietigt, zul je van mij de ongelukkigste mens van het hele universum maken, mijn leven lang. Hoor je, Jack?" Ze sprak haar woorden weer met grote nadruk en zelfs een koele klank erin uit. "Ja..." fluisterde hij schor. "Druk de knop van de buitendeur in, Jack." zei haar stem gebiedend. Hij gaf geen antwoord maar keek wanhopig in het niets. "Als we de hemel willen, heb je gezegd, moeten we hem zelf maken, hjier en nu. Als je doet wat je van plan bent, Jack, vernietig je jezelf en -zelfvernieti-ging is de hel en je sleept mij erin mee, Jack. Druk de knop in, Jack! Als je niet terugkomt, bewijs je dat je mij niet lief-hebt, dat je mij haat, want als je mij willens en wetens ongelukkig maakt, is dat een daad van haat, hoor je Jack?" Ze sprak langzaam en nadrukkelijk en tegelijk teder, hoewel ze er bewust op scheen toe te zien dat de tedere, warme ondertoon niet die van de rationele overredingskracht overtrof. "Ja..." zei hij zacht. Nu pas begreep hij -plotse-ling dat ze tegen hem sprak via de radioverbinding met zijn ruimtepak. Hij deed een stap achteruit. Zijn benen waren niet langer verlamd. "Maar als ik terug kom zullen we allemaal sterven." zei hij met verstikte stem. "Dat is op de eerste plaats niet waar," antwoordde ze rustig, "en als jij niet terugkomt zullen we in ieder geval allemaal sterven." Hij bespeurde in haar laatste woorden ineens een klank van wanhoop. "Als we al niet lichamelijk sterven, zullen we in ieder geval geestelijk ster-ven. Ik zeker!" vervolgde ze, meer in opwinding rakend. "En we zullen zonder jou geen enkele kans meer hebben om problemen op te lossen. We hebben jou nodig, Jack! Ik heb jou nodig, Jack! " De opgewondenheid nam de overhand in haar stem. "Jack! Ik zal jou mijn leven lang nodig heb-ben! Zonder jou heeft het leven voor mij geen zin meer. Ik leef liever nog maar drie maanden mèt jou dan nog duizend jaar zonder jou! Sluit de deur, Jack!" Hij gaf geen antwoord maar beet zijn onderlip stuk om het niet uit te schreeuwen. De eindeloze leegte buiten was als een onweerstaanbare magneet die hem aantrok. "Als je naar buiten stapt, kom ik je na." riep ze ineens, hard en vertwijfeld. "Dan zullen we samen zes uur huilen, zes uur huilen, op weg naar de hel." "Nee!" gilde hij, nog voor ze haar zin had afgemaakt. "Nee, dat mag je niet doen! " "Jawel!" riep ze hard en meedogenloos. "Ik kom je na. Ik wil bij jou zijn zo lang ik leef en zelfs in de hel. Ik hou van jou, weet je dat dan niet? Ik hou van jou! Ik heb je nodig! Ik kan niet meer zonder jou! Kom terug! Sluit de deur! In Godsnaam! Jack, sluit de deur!"Anders kom ik je na." "Nee!" gilde hij weer met overslaande stem. "Nee! Nee! nee!" Zijn hand schoot uit naar de knop van de deur en drukte hem in. Verdwaasd keek hij toe hoe de -magne-tisserende leegte verdween voor de dichtscuivende deur. Hij keerde zich niet om; hij had er het benul niet meer voor. Hij bleef stompzinnig staan staren naar de gesloten buiten-deur waarhij bijna met zijn helm tegenaangedrukt stond, Tot een hand hem bij zijn arm greep en hem achteruit trok. Hij draaide zich totaal ver-suft om en staarde onbegrijpend door het nauwelijks doorzichtige vizier van een andere ruimtehelm. "Kom..." zei ze met verstikte stem en trok hem de luchtsluis uit. Hij liet zich gedwee door haar naar de kleine kabine leiden waar ze binnengekomen, de deur sloot en haar helm openklapte. Haar gezicht was vertrokken van ingehouden spanning. Ze had de punt van haar tong tussen haar tanden alsof ze probeerde er een stuk af te bijten. Ze klapte ook zijn helm open en haakte hem van zijn ruimtepak af om hem met de hare in de kast te zetten, waar ze vlak naast stond. Met trillende vingers en zonder iets te zeggen, trok ze de sluitingen van zijn ruimtepak open en moest zelf zijn armen en benen er bijna uittrekken om hem ervan te ontdoen, zo volkomen versuft stond hij voor haar, nauwelijks nog wetend dat hij bestond. Nog steeds zwijgend, ontdeed ze zichzelf ook van haar eigen ruimtepak en hing ze beide op hun plaats. Het had er alle schijn van dat ook zij nu als een robot handelde. Daarna stroopte ze, zonder ook maar één moment te aarzelen, de lichaamskous van hem af waarbij ze zelf zijn voeten één voor één moest optillen om het ding te kunnen verwijderen. Ze smeet het ragdunne gevalletje op een hoopje in de kast. Even stond ze besluiteloos voor hem terwijl hij haar verdwaasd aan-staarde. Toen wierp ze zich in zijn armen en barstte in snikken uit. Door die reaktie en door haar lichaamswarmte kwam hij langzaam weer tot bezinning. alsof hij uit een nachtmerrie ontwaakte. Hij sloeg zijn armen om haar heen en klemde haar dicht tegen zich aan. Er brak op dat ogenblik iets in de verlammende keten van zijn gespannenheid en ook zijn ogen sprongen vol tranen. Hoe lang ze zo tegen elkaar aangedrukt stonden te schreien wisten ze geen van beiden maar het was Roma, die, gedeeltelijk gedwongen door de kou, het eerst haar emoties weer een beetje de baas werd en -snotte-rend zei: "O, Jack,... hoe kon je toch op zo'n krankzinnige gedachte komen? " "Om jou..." snotterde ook hij. "Om jou te redden..." "Zweer me bij alles wat je heilig is, dat je het nooit meer zult doen." snikte ze, terwijl haar hele gezicht nat was van het huilen en ze zich los maakte uit zijn omarming. Ze pakte zijn handen in de hare en herhaalde: "Zweer me dat je het nooit meer zult doen.! "Ik zal 't nooit meer doen." zei hij bijna fluisterend. "Zo waarlijk helpe mij God almachtig." zei ze hem voor, trachtend weer op rustige toon te spreken. "Zo waarlijk helpe mij God almachtig." herhaalde hij stamelend. Ze was haar huilen de baas. ""t Is koud." konstateerde ze rillend. "Laten we ons aankleden." En toen, ineens, heel verrast voegde ze eraan toe: "O, gut, we zijn allebei poedelnaakt." en ze lachte blij haar tranen weg omdat het tot geen van beiden tot nog toe was doorgedrongen dát ze naakt waren. Ze raapte haar pijama op van de vloer, waar ze hem had neergesmeten en gebruikte haar eigen bloesje om zijn gezicht af te vegen. Daarna veegde ze ook haar eigen gezicht zo goed en zo kwaad als dat ging schoon waardoor ze er echter niet mooier op werd. Ze trok het bloesje aan en zei lachend: "We worden wel vies, hè?" alsof ze maar het liefst meteen het hele voorval vergat. "Ik stink onderhand als een otter." "Jou geur is de geur van de hemel." zei hij zacht en diep ontroerd, nog steeds niet goed raad wetend met zichzelf. "Ik heb nooit geweten dat het in de hemel naar zweet, pis en onge-wassen lijven stonk." lachte ze uitbundig haar opgekropte spanning weg en stapte in haar pijamabroek. Heel geleidelijk maakte de verdoving die hem in de ban had gehad plaats voor een gevoel van diepe schaamte die hem naar zijn eigen pijama deed grijpen om die ook snel aan te trekken. Tegelijk echter maakte zich een gevoel van grote bewondering van hem meester voor haar koelbloe-digheid. Ondanks dat hij zich nu had aangekleed, voelde hij zich nog geestelijk naakt. "Hoe wist je...?" begon hij diep verlegen te vragen. Ze keek naar hem op en zei: "Ik had al dagen het gevoel dat er iets in je broedde. Je was niet normaal. Maar ik begreep niet wat het was. Als je naar me keek en dacht dat ik lag te lezen, zag ik in je ogen en in de uitdrukking op je ge-zicht tegelijk een inmense liefde en een intens verdriet. Het grote nadeel van allemaal bij elkaar zijn is dat we niet de kans krijgen om met elkaar te praten, tenminste, niet vertrouwelijk. Toen je met de zak uit de voorkabine kwam, keek je zo akelig vreemd. Je keek ons één voor één aan alsof je ons allemaal voor het eerst zag. Nu weet ik dat je ons voor het laatst dacht te zien. " Ze trok hem omlaag om op de vloer neer te hurken, naast elkaar met de ruggen tegen de wand. Ze kroop dicht tegen hem aan met haar opgetrok-ken benen over de zijne om hem haar eigen warmte te schenken en de zijne te ontvangen, letterlijk en figuurlijk. Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder, met haar voorhoofd tegen zijn wang, zodat hij, of hij wilde of niet, gedwongen was zijn arm om haar heen te slaan. Hij wilde maar al te graag en trok haar tegen zich aan als om haar nooit meer los te laten. "Je zei me dat ik je logboek moest kontroleren en je gaf me de code erbij, ondanks dat je eraan toevoegde dat het morgen nog kon. Ik begreep meteen dat je er een speciale bedoeling mee had, niet alleen omdat je het anders niet op dat moment had hoeven zeggen. Toen je nauwelijks de deur uit was ben ik 't gaan lezen, maar ik was zo stom om niet achteraan te beginnen. Dat is 't nadeel van die holobloks, dat de tekst van voren af verschijnt en dat je zelfs niet per ongeluk ergens anders in de tekst terecht komt. Anders was ik al bij je geweest vóór je de luchtsluis in ging. Nu kwam ik net toen de deur achter je sloot. Ik heb staan screeu-wen als een gek en op de deur staan bonzen tot ik eindelijk besefte dat je me niet kon horen. Eerst wist ik niet wat ik doen moest. Toen rende ik als een wilde deze kabine in en schoot zo snel als ik maar kon in een ruimtepak, zonder eerst een hansop aan te trekken, zoals jij dat zo fraai noemt. Toen ik eruit kwam zag ik dat het rode lichtje brandde en ik dacht dat ik een hartverlamming kreeg. En toen werd ik ineens ijskoud van binnen. Ik zei tegen mezelf: 'hij denkt te handelen uit liefde; laat hem zien dat hij zich vergist.'" Ze zweeg even om een traan weg te pinken. Toen vervolgde ze zacht en ernstig: "Ik weet niet waar ik al die woorden vandaan haalde. Ik denk dat jij ze me zelf hebt ingegeven met wat je geschreven hebt. Dat was erg mooi, heel erg mooi, wat je geschreven hebt, alleen je konklusie was helemaal fout. Ik heb veel geleerd, Jack,... ontzettend veel geleerd; in twee weken tijds heb ik meer geleerd dan anderen in een heel mensenleven tot zich nemen. En het meeste heb ik van jou geleerd. Ik zal er je m'n leven lang dankbaar voor zijn." Hij antwoordde niet meteen. Hij klemde haar nog vaster tegen zich aan terwijl zijn gemoed volstroomde met een intense warmte. "Ik zal jou eeuwig dankbaar zijn." fluisterde hij toen. "Dat hoeft niet." zei ze, op meer luchthartige toon. "want we zijn quitte." "Hoezo quitte?" vroeg hij verrast. "Ik begrijp je niet." "Jij hebt mij gered uit een verdwazing, in dat buitenplanetaire schip. En nu heb ik jou gered uit een verdwazing. Ze waren beide even erg en jij moest in mijn geval zelfs geweld gebruiken, want met overre-dingskracht zou je me niet hebben kunnen redden." Ze glimlachte breed en maakte zich los uit zijn omarming en stond op. "Kom, we moeten terug. De anderen zullen zich ongerust maken. En dadelijk moet je naar de kommandokabine voor het kontakt met Mars. Wat er gebeurd is zal voor altijd ons geheim blijven. Niemand, behalve jij en ik zal het ooit weten. Je moet je dagboek maar wissen." Hij knikte en stond ook op. Het was al een heel stuk gemakkelijker geworden om op te staan. De -ver-snellingsdruk was nu dicht in de buurt van het gewicht dat ze gewend waren op Mars. Ze liepen langzaam terug naar de grote kabine zonder nog een woord te wisselen en ook zonder elkaar aan te raken. Als twee volwassen, zelfstandige persoonlijkheden liepen ze naast elkaar en hadden geen aanraking meer nodig om zich totaal verbonden te weten. Roma kroop meteen in haar slaapzak terwijl hij doorliep naar het kommandodek, want het alarm dat hem moest waarschuwen dat het tijd was voor het kontakt met Mars kon elk ogenblik afgaan. Toen hij een half uur later terug kwam leek het wel of hij een metamorfose had ondergaan. Zijn gezicht was niet langer vertrokken tot een grimas van pijn. Het straalde nieuwe geestdrift uit, nieuwe hoop, nieuw vertrouwen. "Ze hebben een simulatieschip gelanceerd in een baan rond de aarde met zes geleerden aan boord, die zichzelf vrijwillig beschikbaar hebben gesteld. Ze gaan onze situatie zo nauwgezet mogelijk nabootsen om te experimenteren met mogelijke oplossingen voor onze problemen." Zijn stem klonk weer opgewekt. "Hebben ze ook een middeleeuwse plee ingericht?" vroeg de ddroge stem van Tosh. "Ja," zei hij hartelijk lachend. "Ook de plee hebben ze nagebootst. En wassen doen ze zich ook niet." "Dan hoop ik dat ze ook zullen ontdekken dat het poep ritueel een aangename onderbreking is van de bedlegerigheid en dat het ruiken van je eigen stank net iets aangenamer is dan de bedompte lucht van je vijf medereizigers" gromde Tosh. "Viezerik!" riep Miranda vanuit haar bed. Tosh draaide zijn gezicht in haar richting en zonder ook maar een zweem van een lach zei hij: "Voor hoog en laag, voor groot en klein, een poepdoos moet er altijd zijn."