IS ER IN DE KERK PLAATS VOOR ET?


IS ER IN DE KERK PLAATS VOOR ET?

OF:


DE UNIVERSALITEIT VAN DE EVOLUTIE VOLGENS TEILHARD DE CHARDIN.


door
Henk de Beijer


     Goed beschouwd is het nogal vreemd dat de belangstelling voor buitenaards leven misschien wel het grootst is in het land dat er prat op gaat het meest christelijke te zijn van de wereld: de Verenigde Staten. "This nation is the most religious nation on earth." pochte Walter Mondale in het televisiedebat met Ronald Reagan op 11 oktober 1984. Een nogal arrogante en domme uitspraak voor het land waar de meeste christelijke sekten, die tezamen veel meer aanhang hebben dan de grote kerkgenootschappen, de evolutieleer als iets godslasterlijks verwerpen en een soort angstgeloof prediken dat in de donkere eeuwen van vóór de Renaissance in Europa niet uit de toon zou zijn gevallen. Alleen de middelen waarvan tegenwoordig gebruik wordt gemaakt om deze zuiver individualistische angst voor hel en verdoemenis te verspreiden, zijn hypermodern. Het heeft niet lang geduurd voor de doemboodschappen luidkeels en in felle kleuren via de satelliettelevisie over de aarde werden uitgestort.


     Het zou eigenlijk in de lijn der verwachtingen moeten liggen dat in een dergelijk klimaat zulke bedreigende veronderstellingen als de mogelijkheid van het bestaan van buitenaardse intelligentie geen voedingsbodem zouden vinden, omdat ze nu eenmaal onverenigbaar zijn met een fundamentalistisch wereldbeeld, d.w.z. een wereldbeeld gebaseerd op een letterlijke uitleg van de Bijbel, waarbij aangenomen wordt, dat God alle dingen afzonderlijk en direct voltooid heeft geschapen.


     Het zou aannemelijker zijn als de belangstelling voor mogelijk buitenaards leven in de landen van het voormalige Sovjetblok juist groot was geweest, want het dialectisch materialisme, waarop het Marxisme- Leninisme zich baseert heeft met een dergelijke veronderstelling geen moeite. Alleen, zonder overheidsbemoeienis kon daar geen enkele filosofische gedachte tot gelding komen. Het was daar, zoals menig dissident tot zijn schade heeft moeten ervaren, moeilijker een "nihil obstat" van de censors te krijgen dan dat tot voor weinige jaren in de katholieke kerk het geval was.



GANGBARE BIJGELOVEN


     Vooral gedurende de laatste vijfhonderd jaar heeft het menselijk denken heel wat schokken te verwerken gekregen. Het Christendom had het daar nogal eens moeilijk mee, juist omdat het, althans in zijn hoofdstromingen, midden in de wereld staat, in tegenstelling tot zovele andere religies, die bijna per definitie de wereld en haar werkelijkheden de rug toekeren. zij doen om die reden ook geen moeite om actief betrokken te zijn bij de vooruitgang van de mensheid. Het is dan ook nogal simplistisch om de grote christelijke kerken te beschuldigen van irrationeel verzet tegen nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen. De kwestie is juist, dat de kerkleiders, net als iedereen, kinderen van hun eigen tijd zijn en zich niet gemakkelijk los weten te maken van de "gangbare bijgeloven" en vooroordelen van die eigen tijd.


      Iedereen kent in dit verband het beruchte proces tegen Galileo Galilei doch maar weinigen zijn op de hoogte van de felle uitval Van Maarten Luther tegen Copernicus, die hij een dwaas noemde, "die de wereld op zijn kop wil zetten!". Daarbij verwees Luther naar het bijbelverhaal over de inname van Jericho waarbij Jozua, toen het donker begon te worden, uitriep: "Zon sta stil!", "en de zon stond stil.". En dus, aldus Luther, kon de aarde niet rond de zon draaien. De niet-Christelijke kerken —op het Judaïsme na— hebben het wat dit betreft heel wat gemakkelijker omdat ze zich niet in het minst interesseren voor de wetenschap en gewoon, tegen alle bewijzen in, vasthouden aan de gangbare bijgeloven met inbegrip van zoiets onzinnigs als de astrologie.


      Niettemin kan geen macht ter wereld een nieuw idee ervan weerhouden gemeen goed te worden, zegt Pierre Teilhard de Chardin, maar het kost wel eeuwen van geleidelijke aanpassing en absorptie. Teilhard had met de idee van buitenaardse intelligentie geen probleem. De mogelijkheid ervan is een logische konsekwentie van zijn materialistische overtuiging. Immers, als geest en stof slechts aspekten zijn van één en dezelfde materiële werkelijkheid, is er geen reden om aan te nemen dat dit niet universeel opgaat. Het hier geschetste standpunt is een synthese, d.w.z. een versmelting tot één onverbrekelijk geheel van materialisme in de dialectische, d.i. filosofische zin en spiritualisme. Daarmee houdt het theologische probleem van mogelijk buitenaards leven op te bestaan.


      De enigen die uitgebreid aandacht besteden aan buitenaards leven zijn science-fiction schrijvers. De neesten van hen zijn echter niet geïnteresseerd in theologische problemen. Bijna allemaal komen ze niet verder dan het projecteren van het aardse heden op een zogenoemde galactische of zelfs intergalactische toekomst, kompleet met oorlogen ("Star Wars"), kapitalistische uitbuiting en seksuele uitspattingen. Dat de mensheid en eventuele andere reflexief bewuste (en dus denkende) wezens tot op zijn minst andere — om niet meteen te spreken van hogere — vormen van inter- subjectieve relaties zouden kunnen komen, komt in de hoofden van de twintigste en eenentwintigste eeuwse quasi futurologen niet op.



EVOLUTIE - EEN VIES WOORD!


     De theologische scholen, van vrijwel alle Christelijke sekten en zelfs van grote reformatorische kerkgenootschappen, zoals de Gereformeerde Kerk in Nederland, houden vast aan de fixistische scheppingsvisie en beschouwen het woord "evolutie" als een vies woord. Nog niet zo lang geleden kwam mij een geval ter ore van ouders, die hun kind van een kleuterschool (ja, echt!) weghaalden, "omdat ze daar in evolutie geloven.", alsof het om een soort valse godsdienst ging. In een fixistische scheppingsvisie, waarin God de mens afzonderlijk en voltooid geschapen heeft in een eerste mensenpaar zoals het boek Genesis dat verhaalt, is geen plaats voor mogelijke andere intelligente wezens die niet uit datzelfde eerste mensenpaar zijn voortgekomen. Dat dit bijbelverhaal wel incest sanctyionneert, wordt gemakshalve maar buiten beschouwing gelaten.


     Andere kerken, zoals de katholieke, hebben na aanvankelijk heftig verzet en tot in onze dagen nog wankelmoedig, de evolutieleer schoorvoetend aanvaard, voor het onloochenbare feit dat door de wetenschappen der natuur onomstotelijk is blootgelegd. Niettemin wringen zij zich nog steeds in vele kronkelige bochten om de eeuwenoude geloofswaarheden met de wetenschappelijk bewezen feiten in overeenstemming te brengen. Van die kant hoeft men dan ook voorlopig geen uitspraak te verwachten over de plaats van mogelijke buitenaardse intelligente wezens. Men schuift de theologische implicaties gewoon voor zich uit aangezien het er toch niet naar uitziet dat men op korte termijn gedwongen zal worden er aandacht aan te besteden.


      Een enkele keer heeft een auteur het er op gewaagd te spekuleren over de mogelijke aard en de theologische implicaties van buitenaardse intelligente wezens. Een bijzonder lachwekkende maar wel ernstig bedoelde poging daartoe herinner ik mij uit het begin van de jaren vijftig. Het betrof een verhaal van een of andere Oostenrijkse schrijver, dat stond afgedrukt in de Katholieke Illustratie, die toen nog bestond. De wetenschappelijk technische couleur locale ervan, die in science-fiction altijd een hoofdrol speelt was abominabel. De auteur, wiens naam mij niet meer bijstaat en die ik ook niet de moeite waard vond om op te zoeken, trachtte de spanning van een ruimtereis naar Mars op te roepen door de ruimtepiloot af en toe te laten uitroepen: "Die zwarte bolide vreet ons op!", zonder dat daarbij duidelijk werd wat die "bolides" nu eigenlijk voor dingen waren. De klap op de vuurpijl kwam echter bij aankomst op Mars, nota bene, na een reis van slechts enkele uren! Daar leefden namelijk allemaal lieden in zogenaamde paradijselijke staat. Zij waren, zoals dat heet, niet tot zonde gevallen. Hoe de aardse reizigers dat zo gauw door hadden, weet ik niet meer. In ieder geval gingen de Marsbewoners niet dood, maar besloten op een goeie dag naar de hemel op te stijgen al werd allerminst duidelijk op welke grond dat besluit genomen werd. Blijkbaar kreeg men gewoon genoeg van het dubbele ondermaanse paradijs van Mars. De schrijver kon zich echter toch ook niet verenigen met de bijbelse paradijsvisie, want de naaktheid van de Martianen werd mooi verhuld door een dikke vacht van donsachtig haar!


     Als men dit soort oervervelende paradijsvisie presenteert, zoals toentertijd in de Katholieke Illustratie als een belangrijke bijdrage in de diskussie rond de aard Van mogelijk intelligent buitenaards leven, hoeft het niemand te verbazen, dat Charles Darwin een eeuw eerder op buiten alle proporties opgeblazen verzet en zelfs verguizing stuitte tegen zijn naturalistische opvattingen over het ontstaan van het leven. Daarbij is het bovendien zeer opmerkelijk, dat nog geen enkele utopist er ooit in is geslaagd, een paradijsverhaal te verzinnen, dat echt aan het menselijk geluksverlangen kon appelleren.


     Men kan hier tegen inbrengen dat het gewraakte literaire wanproduct uit een tijd stamt, waarin alle grote christelijke kerken nog sterk fundamentalistisch of op zijn minst fixistisch dachten. Dat is echter niet helemaal waar; in diezelfde tijd had pater Pierre Teilhard de Chardin zijn oeuvre al voltooid. Hij stierf op eerste paasdag 1956.



BRILJANTE ANALYSE

     Wat dat betreft is het interessant een andere science- fiction roman onder de loep te nemen, die in 1958 in Engeland verscheen onder de titel "A CASE OF CONSCIENCE" van James tlish. De hoofdpersoon in het boek -- dat kennelijk in 1979 nog voldoende aantrekkelijk was voor een zoveelste herdruk! -- is een Jezuïetenpater bioloog! Juist, net als Teilhard de Chardin! Alleen, bijna honderd jaar na de dood van Teilhard, (het boek speelt namelijk in het jaar 2050!) kraamt de brave man ideeën uit, die Teilhard aan het begin van de twintigste eeuw al lang had verworpen. Zo verklaart de fictieve pater, als bioloog toegevoegd aan een expeditie naar een planeet die door intelligente reptielen wordt bewoond, dat de Kerk de evolutieleer weliswaar heeft aanvaard wat betreft het menselijk lichaam, maar dat de menselijke ziel door God afzonderlijk moet zijn geschapen. In een voorwoord citeert de schrijver als "de best geformuleerde analyse" van de aard van mogelijk buitenaardse intelligent leven, de schrijver-theoloog Gerald Heard. Deze stelde dat er drie mogelijkheden zijn:

   1. - Redelijke wezens zonder ziel, die dan beklagenswaardig zijn.

   2. - Redelijke wezens met een ziel,die tot een niet onvermijdelijke erfzonde zijn gevallen en die dus met spoed voorwerp van onze missionering moeten worden.

   3. - Redelijke wezens met een ziel,die niet tot zonde zijn gevallen en die dus in paradijselijke staat leven en van wie wij veel zullen kunnen leren.


      Men kan zich in gemoede afvragen hoe Mr. Heard zou willen uitmaken of een buitenaards redelijk wezen wel of geen ziel heeft. Het al dan niet met een erfzonde belast zijn (ik heb nooit kunnen vermoeden dat er ook onvermijdelijke zonden bestonden!) zou hij wellicht willen afmeten aan de mate van naaktloperij; maar op grond van een dergelijke maatstaf zouden buitenaardse wezens ten aanzien van ons, "aardlingen" wel eens tot vreemde konklusies kunnen komen.


      Is het wonder dat Pierre Teilhard de Chardin in moeilijkheden kwam met zijn ordebroeders en oversten, als zelfs nog na zijn dood dergelijke naïeve gedachten -- die door vrijwel alle Rooms-Katholieken toentertijd werden aangehangen, onszelf incluis -- als serieuze en zelfs "briljante analyse" konden worden neergeschreven door intelligente mensen? Het is ze natuurlijk niet kwalijk te nemen, want de dichotomie (tweedeling) van de mens in een lichaam, en een afzonderlijk ingeschapen ziel is hecht verankerd in het christelijk denken als gevolg van de antieke Griekse filosofie, die tot fundament werd van de christelijke theologie. Zelfs de reformatorische kerken hebben zich niet los kunnen maken van de Thomistische theologie.


     Pierre Teilhard de Chardin rept niet over enig probleem. Hij neemt zonder meer aan dat er buiten de aarde reflexief bewuste en dus denkende wezens kunnen bestaan en suggereert zelfs de mogelijkheid dat onze "denkende wereld" ooit zal convergeren met andere "denkende werelden". De problemen hebben zich voor hem opgelost als een mist over een schitterend landschap dat in al zijn pracht door het licht van de zon aan het oog wordt prijsgegeven.



DE GROT VAN PLATO

     Voor de fixistisch en dualistisch denkende christen blijft de mist in alle dichtheid hangen. Hij ziet overal problemen, net als de geketende gevangenen in "de Grot van Plato", die op de achterwand van de grot slechts schaduwen kunnen zien van wat er buiten de grot gebeurt en die die schaduwen voor de werkelijkheid houden. Het is vrijwel onmogelijk tot een zinvolle gedachtenwisseling te komen over de ware aard van de werkelijkheid, tussen de gevangenen in de grot en degenen die zich daarbuiten bevinden. Ze verstaan elkander niet, ook al gebruiken ze dezelfde taal en de zelfde woorden.


      Herhaalde malen is Teilhard ervan beschuldigd dat hij de leer van de erfzonde buiten beschouwing liet. Het zijn de beschuldigingen van de geketenden in de grot van Plato aan het adres van iemand die zich van zijn ketenen heeft bevrijd. Voor Teilhard is elk kwaad een "vermindering" van het totale heil der mensheid en dus slaat het vooruit en terug op alle mensen van alle tijden en bijgevolg pleegt ieder van ons de erfzonde, dagelijks! Het gebruik van het woord "Heil" in deze kontekst is een goed voorbeeld van de begripsverwarring. Als Teilhard het heeft over "heil" bedoelt hij dit beslist niet in de benevelde traditionele, christelijke zin van een individueel hemels geluk, maar in de zin van de universele liefde van een getotaliseerde mensheid, losgemaakt van het neoplatonisme en van de middeleeuwse herontdekking van Aristoteles.


      Zelfs degenen, die de universaliteit van het leven bijna als een vanzelfsprekendheid aannemen, kunnen maar moeilijk op de gedachte komen dat er in een individualistische heilsverwachting een grove inkonsekwentie schuilt. Bij Teilhard de Chardin komt blijkbaar de gedachte niet op dat iemand zo dwaas kan zijn om over evolutie te willen spreken en tegelijk vast te willen houden aan een afzonderlijke, zelfstandige spiritualiteit. Het wezen van de evolutie, zoals Teilhard ons die leert, is juist, dat de spiritualiteit, dat is, het bewustzijn, de geest, gevolg is van de complexificatie van de materie.


     De geest, het bewustzijn, ligt in alle materie besloten. Zij treedt -naar buiten bij het overschrijden van een bepaalde drempelwaarde van komplexiteit (het leven ontstaat!) en bij het overschrijden van een nieuwe, absoluut revolutionaire drempelwaarde werd (wordt) zij reflexief — op aarde bij het ontstaan van de mens. Deze zienswijze houdt zonder enige beperking in, dat elk ander reflexief bewust biologisch wezen (als het bestaat) aan de mens in alle opzichten gelijk is. De anatomische vorm doet er niet toe. Het enige wat daarvan gezegd kan worden is dat de anatomie aan enkele voorwaarden moet voldoen om de ontwikkeling van de hersenen mogelijk te maken en ledematen die geschikt zijn om werktuigen buiten zichzelf te vervaardigen. Dit laatste is de enige mogelijkheid , om het denken in staat te stellen zichzelf te ontplooien en te overstijgen. Bijgevolg is de suggestie van intelligente reptielen in "A CASE OF CONSCIENCE" een misvatting.


      Het klinkt erg banaal om in dit licht te besluiten met zo'n triviale uitdrukking als "hoe meer zielen,hoe meer vreugd!", ware het niet, dat ook dit spreekwoord, buiten de grot van Plato een kosmische dimentie krijgt met name in christelijke betekenis, als de christenheid zich tenminste weet te bevrijden van de ketenen die haar gekluisterd houden met het gezicht naar de achterwand van de grot van Plato.