Alleen zijn, tenminste als die toestand van langen duur is, is bijzonder onaangenaam. Dat realiseren we ons allemaal als het gaat om onszelf als individu. Blijkbaar echter is die psychische houding ook van toepassing op de mensheid in zijn geheel, want we kunnen het niet laten te veronderstellen dat wij niet de enige intelligente wezens zijn in het universum, ondanks het feit dat daarvoor geen enkel konkreet bewijs bestaat. Science fiction schrijvers van de twintigste en eenentwintigste eeuw twijfelen er geen moment aan dat er een tijd zal aanbreken waarin nog steeds sigarenrokende ruimtereizigers vele andere planeten buiten ons zonnestelsel zullen ontdekken met mensachtige wezens, soms met vier armen en vier benen.
Maar ook serieuse wetenschappers als wijlen Carl Sagan geloofden rotsvast in het bestaan van miljoenen exo-planeten op zeer velen waarvan leven en zelfs intelligent leven zou moeten voorkomen. Jarenlang zijn wetenschapsmensen daarom op zoek geweest naar leven buiten de aarde. Niet zomaar leven, maar intelligent leven, dat mogelijk, net als wij, gebruik maakt van gemoduleerde elektromagnetische golven om boodschappen over grote afstand door te geven.
Sinds 1992 was het de NASA, die, naar het schijnt, om weer wat nieuwe goodwill te kweken, na de vele geldverslindende mislukkingen van de voorgaande jaren , een ambitieus programma op touw had gezet om mogelijke gemoduleerde signalen uit het heelal op te vangen en te interpreteren.
In tegenstelling tot voorgaande pogingen met de grootste radioteleskoop ter wereld bij Arecibo in Puerto Rico, werd nu gebruik gemaakt van frequentie scanners, die gedurende lange tijd meer dan tien miljoen mogelijke radiofrequenties automatisch konden aftastten op gemoduleerde golven. Die zoektocht werd uitgevoerd met de radiotelescopen van Goldstone, Californië, Titbinbilla, Australië, Madrid, Spanje en verscheidene andere teleskopen waarmee gerichte zoekakties werden uitgevoerd met betrekking tot specifieke sterren. Na de oorspronkelijke aankondiging van het projekt in 1992 (nadat het al enige jaren in voorbereiding was) is er geen enkele publiciteit meer over geweest. We kunnen daaruit weinig anders konkluderen, dan dat er tot nog toe geen enkel signaal is binnengekomen, dat ook maar in de verste verte lijkt op een gemoduleerde golf. Eerlijk gezegd zal dat weinig nuchtere mensen met enige kennis van zaken verbazen.
Het kon echter niet uitblijven dat er vroeg of laat bewijzen zouden worden ontdekt voor het bestaan van exo-planeten. De astronomen hadden hun hoop gevestigd op de Hubble-telescoop, die buiten de dampkring rond de aarde cirkelt. Vanaf de aarde moeten wij, als het ware naar buiten kijken door een vuile ruit. Niettemin zijn de afstanden, waarover de beelden van de Hubble-telescoop worden gefotografeerd, zo onvoorstelbaar groot, zelfs naar de dichtstbijzijnde sterren, dat zulke kleine en donkere objekten als planeten niet rechtstreeks kunnen worden waargenomen, zelfs niet op de gewone manier met de Hubble telescoop. Men kan meestal uitsluitend op grond van de bewegingen van bepaalde sterren konkluderen dat er wel of geen andere objekten zeer dicht in hun buurt vertoeven (zeer dichtbij in astronomische termen, wel te verstaan). Die andere objekten moeten dan rond zo'n ster cirkelen, wat nog niet wil zeggen dat het planeten zijn zoals in ons zonnestelsel.
In de jaren zestig dachten sommige astronomen dat de vreemde bewegingen van de Ster van Barnard verklaard moesten worden uit de aanwezigheid van twee grote planeten als Jupiter, maar eind jaren tachtig werd die veronderstelling verworpen omdat de kleine dwergster op 5,9 lichtjaar van ons verwijderd, zijn vreemde bewegingen dankt aan het feit dat ze zich in de richting van ons zonnestelsel beweegt. De ster van Barnard, zo genoemd naar zijn ontdekker de Amerikaanse astronoom Eduard Emerson Barnard (1857-1923) is de vierde dichtst bijstaande ster van ons zonnestelsel uit gezien, na de drie sterren van Alpha Centauri.
Bij Alfa Centauri gaat het om drie sterren die om elkaar heen draaien, waarbij Alfa Centauri een dubbelster vormt. Proxima Centauri bevindt zich op 4,22 lichtjaar van ons zonnestelsel verwijderd en is daarmee onze naaste buur. Volgens sommige astronomen heeft Proxima Centauri minstens twee planeten á la Jupiter. Met de snelheid van onze huidige ruimtetuigen zou het tienduizenden jaren duren om dat stelsel te bereiken.
Veel sterrenkundigen en fysici willen terecht niet aannemen dat, terwijl zij constateren dat alle natuurverschijnselen universeel van karakter zijn, een puur natuurverschijnsel als ons eigen zonnestelsel uniek zou zijn. Een heelal, bezaaid met myriaden zonnen als onze eigen levensbron moet wel haast, als al die andere zonnen op soortgelijke wijze zijn ontstaan als de onze, misschien wel het tienvoudige aantal planeten herbergen. De geleerde luistervinken richten zich echter uitsluitend op ons eigen melkwegstelsel, dat uit verscheidene miljarden sterren bestaat en een diameter heeft van rond honderdduizend lichtjaren. Dat levert een duizelingwekkend aantal mogelijke planetenstelsels op. Zelfs als slechts één duizendste daarvan elk één planeten wereld zou hebben vergelijkbaar met onze aarde, moeten er nog miljoenen werelden zijn, waar het leven zich heeft kunnen ontwikkelen, of zich nog kan ontwikkelen.
Een aantal jaren geleden waren er nog twee scholen in de astronomie met uiteenlopende theorieën over het ontstaan van ons zonnestelsel. De ene school hing de hypothese aan dat het planetenstelsel zou zijn ontstaan als gevolg van een kosmische katastrofe, waarbij een andere ster onze zon zo dicht passeerde, dat er materie uit gerukt werd, die in de loop van miljoenen jaren afkoelde en de planeten vormde. Een unieke gebeurtenis, dus, met als konsekwentie dat ons planetenstelsel vrijwel uniek zou zijn in het melkwegstelsel.
Vandaag de dag echter nemen vrijwel alle astronomen, op grond van recente ontdekkingen, aan dat de zon en de planeten gelijktijdig zijn ontstaan uit zich verdichtende gaswolken. Als die theorie juist is, zal vrijwel overal elders in het heelal hetzelfde proces zich hebben afgespeeld, met als konsekwentie schier onberekenbare aantallen planeten.
Als we dezelfde redenatie aanhouden als hierboven, ten aanzien van het bestaan van andere planetenstelsels in het heelal, dat wil zeggen, de universaliteit van de natuurverschijnselen, is er evenmin reden om aan te nemen dat het leven, niet ook universeel zou zijn, althans, de mogelijkheid tot het ontstaan ervan. Als de biologische wetmatigheden die zich op de aarde hebben voorgedaan en nog voordoen ook universeel zijn van karakter, -- en vanuit natuurwetenschappelijk oogpunt gezien is het zeer onaannemelijk dat dat niet zo zou zijn -- kunnen er, in theorie vele miljoenen werelden zijn waar zich een biologische evolutie heeft voltrokken, die net als op aarde, heeft geleid tot het ontstaan van intelligente levensvormen.
Aan deze stelling moeten we een noot toevoegen: We hebben in de vorige alinea in de verleden tijd gesproken, maar de mogelijkheid is even goed aanwezig dat we de toekomende tijd moeten hanteren. Wat zich op onze aarde in de loop van een paar honderd miljoen jaar heeft afgespeeld in de vorm van wat wij de biologische evolutie noemen, kan elders in het heelal nog in de beginfase verkeren. Evenzo is theoretisch heel wel de mogelijkheid aanwezig dat een soortgelijk proces elders in het heelal al honderd miljoen jaar verder is ontwikkeld dan op aarde.
Sommige vooraanstaande astronomen nemen deze laatste mogelijkheid zo serieus, dat een man als de Britse Nobelprijswinnaar voor natuurwetenschap Sir Martin Ryle, eens heeft gewaarschuwd geen signalen vanaf de aarde het heelal in te zenden, uit vrees voor een mogelijke invasie door hoog ontwikkelde buitenaardse wezens, wat, volgens hem, het gevaar kon inhouden dat onze menselijke civilisatie ten gronde zou kunnen gaan.
Feit is, dat de evolutie van het leven een onvoorstelbaar kosmisch kansspel inhoudt, dat, alweer theoretisch, elders in het heelal een geheel andere ontwikkeling kan hebben doorgemaakt dan op aarde. Het is, voor het ontstaan van leven, niet per se noodzakelijk dat de fysieke omstandigheden op een planeet exact hetzelfde zijn als op aarde. Er zijn wel een aantal grondvoorwaarden die geformuleerd kunnen worden: De temperatuur moet binnen een minimum en een maximum liggen, die permanente bevriezing of totale wegkoking van water uitsluit. Een geschikte planeet moet derhalve op een dusdanige afstand rond een centrale ster wentelen, die de temperatuur binnen de gestelde extreme grenzen houdt. In ons eigen zonnestelsel gaan die kondities uitsluitend op voor de aarde en mars.
Een tweede noodzaak voor het ontstaan van macromoleculen als DNA en RNA, de bouwstenen van het leven is de aanwezigheid van water en dus van zuurstof. Wetenschappelijke experimenten hebben aangetoond dat dergelijke moleculen onder invloed van straling in allerlei gasmengsels kunnen ontstaan, op voorwaarde dat er water aanwezig is. Op de planeet Mars is zuurstof slechts in duizendsten van percenten aanwezig en water, in vloeibare vorm hooguit ondergronds. De dampkring bestaat voor meer dan negentig percent uit kooldioxide en de hoogst gemeten druk ervan bedraagt iets meer dan zeven millibar! Aan het aardoppervlak ligt de druk boven duizend millibar.
Om een dampkring met de dichtheid van de aardse in stand te houden, moet de massa van de planeet tenminste ongeveer gelijk zijn aan die van de aarde. Zwaarder mag natuurlijk ook, maar niet al te veel lichter, want dan kan een planeet geen dichte dampkring vasthouden. Om tot intelligentie te kunnen komen, moet de evolutie noodzakelijkerwijs in de richting van een hoog ontwikkeld hersensysteem verlopen. Maar zelfs dat op zich is geen garantie voor het overschrijden van de drempel van het reflexief bewustzijn.
Op onze eigen aarde, kennen wij allemaal de prachtige zeezoogdieren die wij dolfijnen hebben genoemd. Hun hersenen zijn zeer hoog ontwikkeld, maar hun anatomische vorm en hun habitat sluit de drempeloverschrijding naar het reflexief bewustzijn uit. Het ontbreekt hen aan de ledematen om instrumenten buiten hun eigen lichaam te produceren en zelfs al zouden ze die wel bezitten, dan zou hun leefmilieu, het water van de zee, dat proces nog onmogelijk maken.
De belangrijkste faktor echter, die het luisteren naar buitenaardse gemoduleerde elektromagnetische golven nogal infantiel maakt is gelegen in het feit dat het universum een tijd-ruimte continuum is, zoals Minkowski en Einstein dat hebben uitgedrukt. De heren technici die met rode oortjes naar het gesuis en gepiep uit het heelal zaten te luisteren, hebben op school wel heel slecht hun geschiedenisboekjes bestudeerd. Het was in het jaar 1895 dat Gulielmo Marconi zijn eerste draadloze telegraaf produceerde, waar toen echter niemand ook maar de minste belangstelling voor had. Pas na de eeuwwisseling slaagde de zoon van een Italiaanse vader en een ierse moeder erin met name de scheepvaart te overtuigen van het belang van zijn vinding. Het duurde echter tot na de eerste wereldoorlog voor de eerste echte radio-uitzendingen begonnen. Op de schaal van het tijd-ruimte continuum van het heelal zijn de sindsdien verstreken jaren volmaakt te verwaarlozen. Stel dat er een planetenstelsel is, met één planeet waarop zich intelligente wezens bevinden, min of meer even ver ontwikkeld als wij, op een afstand van zeg honderd lichtjaar van ons verwijderd. Dat is kosmisch gezien vlak naast de deur! En stel dat deze lieden er ook in zijn geslaagd elektromagnetische golven te moduleren en inmiddels zijn begonnen om, net als de mannen van de NASA, te luisteren naar mogelijk leven buiten hun planeten wereld. Dan zullen ze altijd minimaal nog zo'n vijftig jaar moeten wachten, voor ze de eerste signalen vanaf de aarde binnen krijgen. Want wat er meer dan vijftig jaar geleden werd uitgezonden rond onze planeet aarde is echt niet verder gekomen dan onze eigen dampkring. De eerste hoog frekwente signalen die in staat waren door de hoogste ionosfeer lagen heen te breken het heelal in, dateren van weinig meer dan zestig jaar geleden. Dat maakt overigens de zorg van Sir Martin Ryle nogal naïef, want sinds ruim vijftig jaar gaan er dagelijks talloze gemoduleerde elektromagnetische golven vanaf de aarde ongewild de ruimte in, in alle richtingen, of we dat nu wel of niet bedoeld hebben.
Echter, de veronderstelling dat een andere civilisatie buiten onze aarde, ongeveer op een zelfde punt van ontwikkeling zou zijn, is, op zijn zachtst gezegd, nogal kinderlijk. Als ze er zijn, zijn ze of aanmerkelijk verder gevorderd dan wij, of aanmerkelijk minder ver of, en dat is nog de meest waarschijnlijke veronderstelling, hebben zij een geheel andere ontwikkeling doorgemaakt dan wij.
Ook op aarde zou, alleen al technisch gezien, de ontwikkeling geheel anders hebben kunnen zijn. Als bijvoorbeeld de Duitsers in de jaren dertig over voldoende voorraden helium hadden kunnen beschikken, zou de Hindenburg in 1937 niet in vlammen zijn opgegaan, en was de ontwikkeling van grote luchtschepen , wellicht ten nadele van de vliegtuigindustrie wel degelijk doorgegaan en zouden wij nu de oceanen over wiebelen in de ruime en gezellige gondelkabines van wat trage maar veel minder vervuilende en minder energie opslorpende luchtschepen. Met andere woorden: er is geen reden om aan te nemen dat andere intelligente wezens inderdaad ook gebruik maken van elektromagnetische draaggolven om met elkander te communiceren. Wie weet hebben zij voor ons volstrekt onbekende technieken ontwikkeld, of zijn er nog in geen eeuwen aan toe!
Op de schaal van de kosmos zijn een paar honderd duizend jaar meer of minder een te verwaarlozen faktor. Maar in de ontwikkeling van intelligente wezens leveren zij een schier onoverkomelijke barrière op. Laten we onze veronderstellingen nog even verder doorvoeren: Stel dat er een civilisatie bestaat, ergens in het heelal, die zeg honderd duizend jaar vóór ligt in ontwikkeling op ons mensen. Die verhouden zich dan tot ons, als wij tot de Neanderthaler mensen. Als ze er al zijn, zullen ze weinig andere interesse voor ons hebben dan onze paleontologen voor de Neanderthaler mens. Hun communicatie technieken zullen in ieder geval totaal anders zijn dan de onze. Wij zelf zijn met geen mogelijkheid in staat te voorzien hoe onze menselijke wereld er over duizend, laat staan over honderdduizend jaar zal uitzien.
Er is echter geen enkel zinnig argument aan te voeren tegen de theoretische veronderstelling dat wij zelf de meest geavanceerde intelligente soort zouden kunnen zijn in het heelal. In dat geval ligt er misschien voor de mensheid in de verre toekomst een missionaire taak zowel profaan als religieus, buiten ons eigen planetenstelsel. Voorlopig hoeven we ons daarover echter niet druk te maken, want het zal nog eeuwen duren voor wij in staat zullen zijn tot interstellaire reizen. Dat is geen ramp, want er valt nog genoeg te missioneren -- zowel in profane als in religieuse zin -- op onze eigen wereld, en niet alleen in de zogenaamde Derde Wereld!