Dit is geen studie; het is een veronderstelling. Zij is niet gebaseerd op enig onderzoek, doch komt uitsluitend voort uit de wens Christus los te maken van de overtrokken historische nadruk die de kerken aan Hem geven. Zelfs als ik, wetenshappelijk gezien, de plank mis zou slaan, dan nog dunkt mij, dat het alleszins van belang is een poging in deze richting te ondernemen. Zelf heeft Hij, ten aanzien van Zijn plaats in de wereld geen twijfel laten bestaan. Hij zei: "Vóór Abraham was ben ik." en: "Ik ben de zijnde" of, zoals anderen het vertalen: "Ik ben die ben." Deze uitspraken wijzen overduidelijk naar zijn plaats buiten, boven, vóór en ná de historie en toch blijven wij, op grond van het evangelie, en vooral op grond van het Oude Testament, Christus beperken tot zijn historische rol, ook al getuigen wij allen van Zijn mystieke lichaam. Waarom legt Christus zelf dan toch ook herhaalde malen, zelfs na Zijn verrijzenis aan de Emmausgangers, de nadruk op de profetieën ten aanzien van Zijn komst, Zijn leven en Zijn dood? Heeft Hij daarmee zelf dan niet willen aangeven dat Zijn rol ook een historische was? De kosmische Christus en de Jood Christus?
Ik wil proberen aan te tonen dat beide gegevens reëel en noodzakelijk zijn. Aan de ene kant moeten wij goed begrijpen dat tijd en ruimte "wereldse" gegevens zijn, fysieke werkelijkheden die uitsluitend bestaan bij de gratie van de fysieke werkelijkheid. Als Christus zegt: "vóór Abraham was ben ik" dan zegt Hij iets onbegrijpelijks, wat toch volmaakt reëel is, zelfs voor de fysicus. Een agnostisch wiskundige als Albert Einstein (die men beslist geen filosoof mag noemen) was er zijn levenlang van overtuigd, dat er voor het leven iets meer is dan een begin en een absoluut einde. In een brief aan de weduwe van zijn overleden vriend Michele Besso schrijft hij, tenminste: "Voor ons, die overtuigde fysici zijn, is het onderscheid tussen verleden, heden en toekomst, alleen maar een illusie,...hoewel, een hardnekkige.". Nogmaals, we hebben hier niet te maken met een filosoof en zeker niet met een metafysicus maar met een fysicus pûr sang die het heeft over een natuurkundig gegeven dat voor het menselijk waarnemingsvermogen onbegrijpelijk schijnt.
Hoewel het Joodse volk uit de Oud-testamentische wereld, in de machtskonstellatie van de tijden van zijn ontwikkeling een nogal onbeduidend volk was, en voor zover het de uit Egypte vluchtende stam betrof, een vrij klein volk, heeft het een zwaar stempel gedrukt op de westerse geschiedschrijving, enerzijds door de sterke nadruk die de Christenheid heeft gelegd op de Heilige Schrift en anderzijds door het feit dat het, hoewel vrij onbeduidend, ook een nogal intelligent volk was, dat al vroeg over een min of meer fonetisch schrift beschikte en over makkelijk verspreidbaar schrijfmateriaal -- papyrusrollen.
De kleitafels uit Mesopotamië (die ook bij oude Griekse culturen in gebruik waren) en die Mozes blijkbaar ook gebruikte om zijn tien geboden op vast te leggen, waren veel bewerkelijker en veel minder handzaam, terwijl het Egyptische hiëroglyphenschrift weinig soepel was van aard, omdat het geen klanken maar beelden weergaf. Blijkbaar echter werd ook het Egyptisch in de tijd van Mozes ook nog in klei of steen geschreven. Wanneer precies het Hebreeuwse fonetische alfabet is ontstaan is niet bekend, maar het dateert wel van rond tien eeuwen voor Christus en duidelijk is , dat als we het hebben over de boeken van Mozes, die niet door Mozes zelf zijn geschreven, als tenminste het Exodusverhaal juist is, want dat toont ons een Mozes die ofwel het Babylonische spijkerschrift hanteert op kleitafels, ofwel Egyptische platte stenen, terwijl papyrus al ver voor zijn tijd bestond, vanaf rond 2400 voor Christus. Dat verklaart echter wel, waarom in het boek Genesis het Zondvloedverhaal zo uitvoerig voorkomt, want dat is op zich, in verschillende vormen, veel ouder en bij de volkeren van die tijd en dus ook bij de gewijde schrijver bekend van ONDER ANDERE het Babylonische "Gilgamesj Epos".
Er zitten enkele vreemde tegenstrijdigheden in dit gedeelte van het Oude Testament, want als Mozes de Pentateuch al geschreven zou hebben, moet hij, in tegenstelling tot wat het Exodusverhaal ons wil doen geloven, zeer diepgaand kennis hebben gehad van het kulturele erfgoed van de Babyloniërs. Volgens het Exodus verhaal daarentegen is hij zelfs opgegroeid aan het hof in het Egypte der Pharao's. Toch worden er op geen enkele plaats Egyptische verhalen gebruikt, evenmin als het Egyptische schrift, terwijl er evenmin ook maar enige verwijzing naar hem is te vinden in Egyptische geschriften van die tijd.
Eeuwenlang en tot op de dag van vandaag, zijn de mythische en mystieke vertellingen, met name uit het boek Genesis als geschiedkundige lektuur benaderd en daarmee is het christelijke denken gedurende al die eeuwen en tot op de dag van vandaag zwaar vertroebeld. Het was, goed beschouwd, helemaal niet zo'n slechte gedachte van de Katholieke Kerk om niet zo'n sterke nadruk te leggen op het Oude Testament, al kwam de huiver ervoor minder voort uit angst voor onjuiste interpretatie als wel uit het verlangen de beminde gelovigen te beschermen -- zoals dat heet -- tegen sommige van de weinig stichtelijke geschiedenissen die in het Oude Testament voorkomen. Zoals die vrouw op leeftijd tegen de kapelaan in haar dorp zei, nadat hij haar een Bijbel te lezen had gegeven: "Neem dat vieze boek maar gauw weer mee!" Wel wat tekenend, overigens, dat ze in de gauwigheid precies die vieze verhaaltjes erin had gevonden!
Het kardinale punt is echter, dat het Joodse volk, bij mijn weten, het enige was (hoe onbeduidend ook in de toenmalige machtsverhoudingen), dat een rotsvast geloof had in één persoonlijke godheid. Alle andere volkeren waren hetzij polytheïstisch, hetzij henotheïstisch (d.i. het geloof in een oppergod met vele ondergoden), hetzij pantheïstisch (het geloof dat het universum zelf God is), hetzij animistisch (d.i. het geloof dat alle dingen bezield zijn, wat, in een ander licht, niet zo verwerpelijk is als het lijkt.)
De joden waren echter niet alleen monotheïstisch en dat monotheïs-me was niet slechts gericht op een universele abstraktie, doch op een goddelijke persoonlijkheid, maar bovendien hadden zij een zeer specifieke heilsverwachting. Die heilsverwachting richtte zich niet, zoals in onze dagen, op het einde van de wereld, maar op de bevrijding van het individuele en kollektieve kwaad van de zonde. Toen de eeuwenlang verwacht Messias eindelijk kwam in de persoon van Jezus Christus, had die verwachting zich echter gewijzigd in een minder transcendent verlangen naar bevrijding van vreemde overheersing (bevrijding van het Romeinse juk).
We zouden bijne op nogal profane wijze kunnen stellen dat God op opportunistisch politieke manier gebruik maakte van het Joodse volk om het eeuwige doel: het ongedaan maken van de verdoeming van de mensheid van alle tijden te verwezenlijken. In die zin heb ik geen enkel probleem met het geloof in de uitverkiezing door God van het Joodse volk. Hij had een geschikt medium nodig, zou men kunnen zeggen en het Joodse volk voldeed aan de geschiktheidseisen.
Daar komt nog een ander kardinaal punt bij: ook de tijd moest geschikt zijn, niet slechts om de verlossing tot stand te brengen, maar ook om de garantie te geven dat de leer van de Messias zich over de hele wereld zou verspreiden. Het is niet mogelijk te argumenteren dat de tijd van het Romeinse imperialisme de meest geschikte was; men zou ook van de stelling uit kunnen gaan dat God beter had kunnen wachten tot de dagen van onze kommunikatie media maar dat is een zinloze spekulatie, omdat met geen mogelijkheid is na te gaan welke de wereld ontwikkeling zou zijn geweest als het christendom niet gekomen was toen het kwam. Blijkens de suksessen van de apostelen en hun volgelingen, stond de Romeinse en Griekse wereld zeer open voor de blijde booschap, zodat zich in enkele eeuwen tijds een volledige revolutie voordeed in het denken van de toenmalige machtswereld.
Theoretisch gezien had de Verlosser even goed een Indiër kunnen zijn, of een Chinees, of een Germaan, of een Afrikaan maar geen van die volkeren had, noch heeft, de religieuze bagage die de revolutie van het Christendom had kunnen mogelijk maken. Van Judaïsme naar Christendom was een kleine stap, een verlegging van aksenten en een verschuiving van een tot één klein volk beperkte godsdienst naar een wereld godsdienst. Die verlegging van een geïsoleerde godsdienst naar een godsdienst voor de totale mensheid, vergde ook rijpheid van de tijdgeest. De relatieve tolerantie van de Romeinen ten aanzien van religie en kultuur van de volkeren die zij aan zich onderwierpen, bewijst hun open staan voor andere opvattingen en begrippen en ongetwijfeld brachten zij de openheid van geest over op de door hen overheerste volkeren, ondanks de waanzin van een keizer Caius Caligula en Nero. De halfzachte houding van Pontius Pilatus bij de veroordeling van Christus is een duidelijk bewijs van die Romeinse tolerantie, die absurde gevolgen kon hebben. De Joodse hogepriesters waren zeer wel bekend met die Romeinse instelling en maakten er, met hun handlangers grondig misbruik van.
En daarmee zijn we bij ons uitgangspunt aangeland: Christus was een Jood, omdat het jodendom het enige geschikte medium was waarin de Heiland Zijn taak kon vervullen en Zijn kerk kon stichten. Dat houdt inderdaad in, dat het Joodse volk door God was uitverkoren maar wel in een heel andere zin dan het Joodse volk dat zelf zag en vele joden het vandaag de dag nog zien. Het wordt echter wel de hoogste tijd dat wij ons los maken van die historische gebondenheid van Christus en ons perspektief verleggen van het middel naar het doel. De overtrokken aandacht voor het Oude Testament (die zoals we weten in de katholieke kerk gedurende vele eeuwen niet bestond maar die nu weer is teruggekeerd) vertroebelt naar mijn overtuiging ons uitzicht op de essentie van de boodschap en vooral de verlossing van Christus, die een universele is, die ver uitstijgt boven de aarde en boven en buiten de tijden. In die universaliteit, in die eeuwigheidswaarde van Christus, in die Christus die de evolutie van de mens naar de universele liefde heeft mogelijk gemaakt, in die Christus kan ik met heel mijn hart en met heel mijn verstand geloven, zonder Hem expliciet en impliciet te hoeven bewijzen.
Hij was een Jood; natuurlijk was hij een Jood; Hij móést een Jood zijn! En als Jood, van Zijn eigen tijd, maakte Hij gebruik van de beelden en bekende feiten van Zijn tijd. Sommige van die tijd en kultuurgebonden gebruiken overtrekken wij ook alweer sterk. Als er in het evangelie staat dat Christus sprak: "Vrede zij U." dan geven wij daaraan een zwaar overtrokken waarde. Het "Shalom aleichem" in het Hebreeuws en het "Salaam aleikum" in het Arabisch, die beide letterlijk betekenen : "vrede zij U", zijn, tot op de dag van vanddaag nog de alledaagse groet, zoals voor ons het nuchtere "goeie morgen". Wel is het uiteraard zo, dat de manier van uitdrukking van een volk, ook iets weergeeft van zijn instelling van geest en in die zin wil ik het beslist niet losmaken van zijn wezenlijke inhoud, maar als de Spanjaard je, bij het binnenkomen van zijn huis, met een "Está Usted en su casa", je zijn huis aanbiedt als het jouw, zou ik dat toch maar niet al te letterlijk nemen, anders zou je wel eens in grote moeilijkheden kunnen geraken. Met andere woorden: een wat relativerender kijk op, vooral het Oude Testament, lijkt mij voor het Christendom van groot belang. Wel besef ik maar al te goed, dat ik daarmee grote aantallen christenen tegen mij in het harnas jaag, want... de bijbel is onschendbaar en haar relativeren staat voor velen gelijk aan heiligschennis. Versta mij dan ook niet verkeerd: ik verwerp de Heilige Schrift niet; ik verwerp de overtrokken gerichtheid erop, omdat die ons het zicht ontneemt op nieuwe, diepere inzichten.