Telkens wanneer er gerefereerd wordt aan de vraag of onderwijs al dan niet in de moedertaal moet gebeuren, word je om de oren geslagen met zogenaamde 'wetenschappelijke bewijzen', met name uit UNESCO rapporten. Als we die 'wetenschappelijke bewijzen' op de keper beschouwen, betreft het het intrappen van een wagenwijd open staande deur, namelijk de logische premisse dat een kind het best informatie opneemt in zijn moedertaal. Wie dat ontkent is een ezel en wie daaraan een wetenschappelijke studie moet wijden is iemand die kennelijk niks beters te doen heeft.
De reële vraag is namelijk, of het zinvol is en of het uitvoerbaar is. Er is vermoedelijk niemand die zal durven suggereren dat op het Amerikaanse halfrond het onderwijs moet worden gegeven in alle meer dan 750 inheemse talen. Niet alleen is het organisatorisch volslagen onuitvoerbaar, maar het zou ook astronomische kosten met zich brengen, nog afgezien van de vraag waar je alle onderwijskundige bollebozen vandaan zou moeten halen om het uit te voeren. Dat vindt ook een jonge Nigeriaanse taalkundige voor haar eigen land, Mary Stella Chika Okolo, die niet inziet hoe haar land moedertaalonderwijs zou moeten invoeren in de 204 talen die in het land gesproken worden. Zij suggereert wel het gebruikte Engels wat te verNigeriaansen.
Er is echter nog een aspect dat nooit wordt aangeroerd, zelfs niet door de wetenschappelijke werkverschaffing van de UNESCO, vermoedelijk uit angst van discriminatie te worden beschuldigd. Dat is het gegeven dat taal en denken nauw aan elkaar verwant zijn. Er zijn talen, zoals in Brazilië het Pirão, van de gelijknamige inheemse stam, dat slechts door een paar honderd mensen wordt gesproken, en dat zo beperkt is dat de sprekers ervan zelfs niet kunnen tellen. Ze kennen alleen de begrippen iets, iets meer en veel. De taal heeft, volgens Dan Everett, hoogleraar linguistiek aan de universiteit van Manchester, geen woorden om abstracte begrippen weer te geven. Hij heeft geprobeerd de Pirahão te leren tellen in het Portugees, maar ze begrepen er niets van. Alleen bij hun kinderen begon het te lukken. Maar daar waren de volwassenen niet van gediend.
De meeste talen en dialecten op de wereld hebben een beperkte woordenschat, die afhangt van het leefmilieu van de sprekers. Wie geen oogkleppen op heeft, zal erkennen dat die taalarmoede ook denkarmoede impliceert. Een taal, waarin weinig of niets geschreven is, kan zich eenvoudig niet ontwikkelen. En het onderwijs dat in een dergelijke beperkte taal wordt gegeven belemmert de intellectuele ontwikkeling van de leerlingen.
Ik had eerlijk gezegd de verwachting dat toen Evo Morales in Bolivia president werd, hij het initiatief zou nemen om zijn moedertaal, het Aymará, in te voeren als officiële taal van het land. Dat heeft hij niet gedaan, vermoedelijk omdat er dan een strijd zou zijn ontstaan tussen de vele dialecten en omdat hij het Aymará te beperkt vind, vooral ook in internationaal verband gezien. En dankzij zijn Spaanstalige opleidingen is hij opgeklommen tot het hoogste ambt in zijn land.
Tot slot moet mij nog iets van het hart. Onze huidige minister van onderwijs, mijn zeer gewaardeerde vriend dr. Rudy Lampe, heeft gezegd dat Mon Plaisir niet hoeft over te gaan op Papiamentstalig onderwijs, "omdat de meeste leerlingen Europese Nederlanders zijn". Dat is pertinent onwaar. En de meeste leerkrachten zijn dat ook niet. In tegendeel! Tijdens de dertien jaar die mijn vrouw aan die school stond, hadden de meeste vooraanstaande Arubaanse politici - van alle partijen! en ook de katholieke - hun kinderen op Mon Plaisir zitten! Waarom, denk je?
Henk de Beijer