6 PUERTO RICO I



     "Esto es un puerto rico!" - Dit is een rijke haven! - zou de Spaanse conquistador Juan Ponce de León hebben uitgeroepen, toen hij, in 1508 namens Spanje het eiland in bezit nam, dat de er wonende indianen "Borinquen" noemden. De huidige bewoners, voornamelijk blanke afstammelingen van de Spaanse colonisten, zo'n vier miljoen in getal, noemen zich daarom nog graag Boricuas en zingen over hun Borinquen querida - geliefd Borinquen, ook al hebben de indianen de Spaanse kolonisatie niet overleefd. Toen mijn vrouw en ik er voor het eerst voet aan wal zetten - figuurlijk althans, want we stapten uit een vliegtuig - werden ook wij heel snel verliefd op dit eiland en zijn aardige, vriendelijke en zeer beslist intelligente bevolking.



     Vooral het oude San Juan, de hoofdstad, is een plaats die je onweerstaanbaar telkens opnieuw aantrekt, al kon mijn ega haar misnoegen niet onder stoelen of banken steken, toen we in het fort El Moro bij tentoongestelde voorwerpen en tekeningen lazen dat hollandse zeevarenden in de zeventiende eeuw de klokken uit de kerktorens van San Juan hadden geroofd om ze om te smelten en er kanonnen van te maken. We waren in gezelfschap van Carmencita, een buitengewoon knappe jonge Portorrikeinse - knap zowel van uiterlijk als wat haar intelligentie betrof, want ze was pas cum laude geslaagd voor haar licensiaat (in Nederland vergelijkbaar met doctorandus), in buitengewone onderwijskunmde. Zij en haar verloofde, moesten hartelijk lachen om de uitbarsting van mijn vrouw en ze namen ons mee naar een guaguita {spreek uit: gwagwita} om een drankje te kopen. Een guaguita bleek een bestelwagen busje te zijn, en dat hadden we kunnen weten, omdat we regelmatig met grote guaguas - autobussen - door de stad reden. Ondanks onze uitstekende beheersing van de Spaanse taal, hadden we met dat soort woorden af en toe wel problemen.



   "Wij spreken helemaal geen Spaans." lachte Dr. José Santana. "Wij spreken Spanglish."



     Het was Larry Campbell geweest, de indertijd de wereld rondreizende consulent van Helen Keller International in New York, die mij de naam van José Santana had gegeven en vertelde dat we hem op de Universidad de Puerto Rico in Río Piedras konden vinden. En het was dr. Santana geweest, die de knappe licenciada Carmencita met haar verloofde op ons pad had gestuurd en later nog een licenciado van hem, met zijn vriendin.



     Vlak buiten het hotel aan de Avenida Ponce de León, waar wij logeerden, stopten een heleboel guaguas en op ééndaarvan stond: Río Piedrasen dus stapten we in en reden, voor een kwartje van een dollar, - die men daar peso noemt en het kwartje peseta - in zo'n drie kwartier naar het noorden en zagen ineens, vlak voor het eindpunt, de ingang van de universiteits campus. En daar vonden we, na enige navraag de blinde Dr. José Santana, docent buitengewoon onderwijs, met specialisatie voor visueel gehandicapten.



     De enige blinde portorrikein die het tot wereldfaam heeft gebracht is echter niet dr. José Santana, maar José Feliciano. José Santana bleek een bijzonder sympathieke, vriendelijke en humoristische man te zijn. Hij had zijn doctorstitel gehaald aan de beroemde Columbia University in New York. Ik heb hem later nog herhaalde malen ontmoet, op Puerto Rico zelf, maar ook op Barbados, waar ik samen met hem resumé's moest maken van een aantal voordrachten, van een der congresdagen. Dat gaf bij ééndaarvan aanleiding tot grote hilariteit. Het was een inleiding van de blinde directeur van het blindeninstituut te Santa Cruz, op Trinidad, wiens naam ik zelfs kwijt ben. Toen ik José Santana vroeg wat hij daarvan had aangetekend, zei hij: "De titel".



   "Die was inderdaad indrukwekkend," erkende ik, "maar wat hij verder in de drie kwartier, dat hij het woord voerde, heeft gezegd, weet ik ook niet."



   "Maar hij deed het wel in een Engels, alsof hij net van de Universiteit van Oxford of zo was gekomen." zei José Santana. De barbadiaanse jongedame die ons assisteerde als secretaresse, lag krom, maar ze kon het toch niet hebben, dat we niets wisten om op te schrijven, zodat ik de opname die ik met mijn memorecorder had gemaakt, maar afdraaide, om er hier en daar een woord uit te pikken.



     In zijn eigen voordracht daar op Barbados, waarbij iedereen aan zijn lippen hing, en bij wijlen gierde van het lachen, had José Santana het onder andere over de attitudes van zienden ten aanzien van blinden. In stomme verbazing had eens iemand tegen hem gezegd: "Wat! U bent getrouwd en hebt kinderen?" "Ja, moet je horen," had hij geantwoord, "kinderen krijg je niet door visuele gemeenschapmaar door sexuele."



     Dr. José Santana was, behalve docent aan de universiteit, ook de motor achter een zeer goed functionerende oudervereniging van ouders van doof-blinde kinderen, die vanuit hun vereniging een school voor doof-blinde kinderen leidden. Van het blindeninstituut in Santurce - een voorstad van San Juan, genaamd Loaíza Cordero had hij geen hoge pet op. Wij bezochten dat instituut, maar omdat het vakantietijd was viel er weinig te beleven. De vrij ongeïnteresseerde directrice, die wij er aantroffen, kon ons alleen maar vertellen dat ze alle materialen kregen van het American Printing House for the Blind in Louisville, Kentucky. Toen ik Santana vroeg of het de moeite waard was dat wij vanuit Aruba onze leerkrachten er stage zouden laten lopen wilde hij eerst niet antwoorden, maar gaf daarna in bedekte termen te verstaan, dat dat weinig zin had. "Het is zo'n typisch Amerikaanse openbare school." zei hij, veronderstellend dat we daarmee wel genoeg wisten.



     Portorrikeinen leven in een ononderbroken identiteitscrisis. Ze worstelen met drie identiteiten: aan de ene kant voelen ze zich latijns-amerikanen, aan de andere kant willen ze dolgraag caribisch zijn, maar ze kunnen Amerika niet loslaten, want daar komt een groot deel van hun welvaart vandaan. Ik zei hem dat, aan het eind van een groot congres over gehandicapten problematiek in het Caribisch gebied, dat in het Conventiecentrum in Condado - een ander voorstadje van San Juan - plaatsvond, en waar ik me gruwelijk eb geërgerd aan het feit dat het geen Caribisch maar een Amerikaans congres was. Ik was overigens niet de enige die mij daaraan stoorde.



     José Santana lachte hartelijk. "Wat wil je?" vroeg hij. "Wiens brood men eet...., nietwaar?"



     Mijn eigen inleiding op dat congres kreeg dan ook een warm onthaal, omdat ik juist de plichten van de visueel gehandicapten zelf aan de orde stelde tegenover de Amerikaanse blind power mentaliteit.



     Toen ik die toespraak later publiceerde in het maandblad Caribbean Vision, van de Caribbean Council for the Blind, dat ik drie jaar lang redigeerde en zowat op m'n eentje moest volschrijven, werd juist de tekst van die inleiding overgenomen in het blad van de Canadian Council of the Blind en schreef de toenmalige directeur van de Canadian National Institute for the blind, Bob Storey mij dat hij de tekst had gecopiëerd en aan alle afdelingshoofden van de CNIB had gestuurd. Dat geeft de burger moed, nietwaar?






Vorig artikel

Volgend artikel.


     Retour startpagina.